Ultra Korte Verhalen

Verhaaltjes van maximaal 99 woorden

Al deze verhalen zijn (c) Luc Vos 2022 - 2021 - 2020 - 2019 en mogen niet gebruikt worden zonder voorafgaandelijke toestemming van de schrijver. Wil je een verhaaltje gebruiken? Geef een seintje, dan bekijken we wat kan.

605 - Drift

'We zijn op drift kapitein!’
'Nee, matroos. Dit is de koers die we hebben geplot. Alles onder controle.’
'Maar we varen recht op een zandbank af en de motoren doen het niet.’
'Die rots staat niet op mijn kaart en we moeten brandstof besparen van de rederij. Rustig. Ik heb alles onder controle.’
'Maar die kaarten zijn verouderd. Die zandbank is al tien jaar gekend. Waarom heeft u geen nieuwe kaarten?’
'Die kosten teveel. Het komt goed. Ik heb de ervaring. Ik loods ons hierdo...’

'Wat was die krak, matroos?’
'De zandbank, kapitein.’
'Hier ga jij voor boeten!’


604 - Rol

‘En, hoe was jullie gesprek?’
‘Wat drinken?’
‘Luisterde hij naar jouw argumenten?’
‘Water? Iets sterker?’
‘Luister jij? Stond hij open voor jouw zorg dat je jezelf helemaal wegcijfert in jullie relatie?’
‘Ik heb zin in een wijntje.’
‘Komaan, meid? Luisterde hij naar iets wat jij zei?’
Slechts het geluid van een kurk die uit de fles popt en twee glazen die worden gevuld weerklinkt.
‘Hij …’
‘Ja?’
‘Hij zei dat hij mij volledig begreep. Dat hij ermee rekening ging houden.’
‘Dat klinkt goed, toch?’
‘Dat ik een rol zou krijgen.’
‘Huh?’
‘Zelfs een hoofdrol.’
‘Wat?’
‘In zijn nieuwe boek.’


603 - Drift UKV van de week - Schrijven Online - 22/04/2022

'Deze jongeling is een gevaar voor de maatschappij, edelachtbare,’ roept de aanklager. ‘Zijn herhaalde, ongecontroleerde driftbuien zullen tot fatale slachtoffers leiden. Wij vragen opsluiting in een gesloten instelling.’
'Ik kan er niets aan doen, mama,’ huilt hij in de beklaagdenbank naar de vrouw achter hem. Hij pulkt aan zijn beginnende baard, wrijft onafgebroken over een pijnlijke puist.
'Ik weet het,’ zucht de vrouw.
Ze kijkt weg als de vage herinnering aan een door drugs overschaduwde zwangerschap voorbij zweeft. De lange stilte voor hij zijn eerste kreet slaakte bij de geboorte brandt echter glashelder in haar geest.
'Ik weet het.’


602 - Drift

‘Dus u sloeg hem in het water.’
Talloze wangen blazen bol van verontwaardiging.
’Stilte.’ sist de rechter.
Geen kik weerklinkt in de groene rechtszaal.
’Hij beledigde mij...’
De griffier haalt uit naar een vlieg, de rechter wankelt op zijn gestoelte.
‘Stil!’
'So.. sorry’.
'Vertel,’ gebaart de rechter naar de beklaagde.
'Hij noemde mij ...’ Een traan maakt een rimpeling, de huivering dijt uit door alle aanwezigen.
‘Ja?’
‘Hij noemde mij een driftkikker.’
Verontwaardigd gekwaak groeit, de rechter duikt in het water, rukt de lachende brulkikker van de lelie. ‘Ik weet genoeg!’ roept hij. ‘Ik veroordeel u tot vijf manen drilkamp.’


601 - Drift

'Nee!’
'Maar...’
Zijn handen beuken tegen de deurstijl, een krak overstijgt zijn razende ademhaling, wild veegt hij het bloed van zijn knokkels aan zijn jas en keert zich weer naar mij.
'Waarom geloof je mij niet!’
Ik probeer zijn handen te vangen, de bloeddoorlopen ogen en de trilling in zijn verkrampte vingers jagen ijspegels door mijn hart. Zijn mouwen schuiven omhoog, blauwe stippen branden in mijn ogen. Hij volgt mijn blik, de weerstand valt een ogenblik stil.
'Ik kan het wel. Ik ... ik stop zelf.’
'Laat me helpen, jongen,’ smeek ik.
De klap van de deur zindert eindeloos na.


600 - Binnenzak

'Soms zou ik mijn kinderen in mijn binnenzak willen steken. Ze dicht bij mij houden. Altijd weten waar ze zijn, wat ze voelen en waar ze van wakker liggen.’
'Je moet ze ook durven loslaten. Ze worden groot.’
'Ik wil niet dat ze groot worden. Ik wil ze dicht bij mij houden.’
'Als je ze verstikt, jaag je ze weg.’
'Ik weet het, maar ik kan er niets aan doen.’
'Je moet proberen.’
'Wat als ik mijn binnenzak wat groter maak? Zouden ze dan willen blijven?’
'Ze passen niet meer in je binnenzak, maar probeer eens een reistas.’


599 - Sneeuw

Hij was stuk. Scherven overal. Voor en achter, enkelen bengelend aan een flardje touw, klaar om op de grond uit elkaar te spatten.
Wat hem nog bij elkaar hield was de hoop dat zij terug zou komen. Onverwachts zou het zijn, net zoals ze hem verliet. Op een koude voorjaarsdag, de vuile sneeuw toonde haar vertrekkend spoor.
Hij bleef wachten achter het raam, hoop piekte telkens sneeuwvlokken naar beneden stortten. De sneeuw kwam, zij niet.
Gisteren viel hij finaal in gruzelementen, het laatste stuk spatte uit elkaar, smolt weg in de verse sneeuw, enkel doorkruist door een inkomend spoor.


598 - Wind

De ijskoude wind trekt aan jouw vederlichte lijf.
‘Ik laat je niet gaan,’ zeg ik.
Jouw haast onhoorbare kreun overstijgt de aanwakkerende storm niet. Ik sluit mijn armen om jouw broze huid, maar niet te strak, want jouw lichaam kan geen extra pijn meer aan.
‘Gaat het?’ vraag ik als de wind enkele tellen gaat liggen en het bruisen van de zee in onze oren dringt.
Je sluit je ogen en lacht. De laatste keer, weet ik.
‘Zolang jij mij houdt, is alles goed,’ fluister je, voor je de wind jouw ziel laat optillen en meenemen voorbij de horizon.


597 - Paashaas

‘Hoor je dat?’
Mijn vrouw gromt en keert zich om.
‘Luister dan!’
Nog steeds geen reactie. Bevend loop ik van de trap, ik grijp een paraplu en duw voorzichtig de woonkamerdeur open. Ik adem diep in en druk op de lichtknop. Helder licht verspreidt zich, ik spring achteruit. Een dikke laag as vliegt op als een wezen in de woonkamer zich uitschudt. Ik hef de paraplu, laat hem weer zakken als het roet gaat liggen en een haas met een mijter en staf schokschoudert en zijn witte kleed vol stof afklopt.
‘Sorry,’ mompelt hij.


596 - Paashaas

‘Waarom is papa boos?’
‘Ssst, niet hier. Kom mee.’
Op onze tenen lopen we naar de tuin. Ik neem mijn zusje mee achter het hok en kijk gejaagd om me heen.
‘Wat is er, broer? Je doet zo gek.’
Een nieuwe zucht, ik trek mijn beginnende baard bijna uit. ‘Ik durf papa nooit nog onder ogen te komen.’
‘Waarom?’
‘Mama zei dat ze zin had in ’n paashaas.’
‘En? Je kocht er één? Zo’n grote, van chocola? Ze keek er vorige week zo verlekkerd naar.’
‘Niet echt …’
‘Wat dan wel?’
‘Ik … ik dacht dat ze pa’s haas bedoelde.’
‘Oei …’


595 - Paashaas

‘Mama, waar woont de paashaas?’
‘Goeie vraag, schat. Ik denk bij de paasklokken.’
‘En waar wonen die?’
‘In Rome, bij de paus.’
‘Wie is dat, de paus?’
‘De baas van de kerk.’
‘Ook van de kerk in ons dorp?’
‘Ja.’
‘Waar papa misdienaar was?’
‘Ja …’
‘Dus de paus is de baas van de pastoor?
‘Ja …
‘En ook de baas van de paashaas?’
‘Euh ja. Waarom huil je, lieverd?’
‘Ik wil nooit nog eitjes van de paashaas.’
‘Waarom niet?’
‘Omdat de pastoor papa pijn deed.’
‘Wat? Hoe wee… Wie zegt dat?’
‘Papa.’
‘Wanneer?’
‘Hij praat in zijn slaap.’
‘Och, schat.’


594 - Paashaas

’Hey paashaas, wat is er? Je kijkt zo droef?’
'Ik zie het niet meer zitten.’
'Vertel! Je oren sleuren bijna over de grond. Zo zag ik jou nog nooit.’
'Och, het zijn de mensen.’
'Wat is er met hen?’
'Niets is nog goed.’
’Hoezo?’
'Klokken mag ik niet meer gebruiken. Ik moet neutraal zijn. Of ze zijn slecht voor het milieu omdat ze vliegen.’
'Oei.’
'Ook de chocola is niet meer oké. Niet vegan. Slecht voor de gezondheid. Foute verpakking. Ik geef het op.’
'Wat nu?’
'Ik doe wat ik altijd al wilde doen.’
'Wat?
'Ik word playboy bunny.’


593 - De herberg

Donderend botst de preek tegen de hoge gewelven, vanop zijn kansel overschouwt de priester zijn gelovigen, zijn wijsvinger trilt belerend in de lucht.
‘Er was geen plaats voor Jozef en Maria in de herberg, ze moesten hun toevlucht nemen tot een schamele stal waar hun zoon, onze redder, in armoede werd geboren. Laten wij dit niet herhalen!’
‘Mooie kerstviering, meneer pastoor,’ klinkt herhaaldelijk in de warme zaal bij een glas.
‘Zalig kerstfeest,’ lacht hij.
Hunkerend loeren daklozen door het raam, verstijfd kloppen ze erop, maar de dove gemeenschap heft het glas, de priester voorop.
‘Zalig kerstfeest,’ zuchten ze.


592 - Het juiste been

Vanochtend stond ik op. Met het juiste been. Ik had er zin in. Geen werk vandaag, wel een uitgebreid ontbijt om de kater van gisteren te verteren. De gemiste oproepen van mijn bejaarde moeder zou ik vanavond wel beantwoorden en die berichtjes van mijn kinderen om nog eens af te spreken - ongetwijfeld voor geld - waren voor morgen. Ook de vrienden konden wachten. Eerst tijd voor mezelf.
Maar vanmiddag zei mijn hart krak, het hield ermee op.
Ik zal niet meer met het juiste, noch het verkeerde been uit bed stappen. Ik ben er niet meer. Wat moet ik nu?


591 - Pompoenen en courgettes

‘Hoe is het, papa?’
Zijn neusvleugels trillen terwijl hij naar de moestuin wijst.
‘Ik plantte al sla. Twee soorten.’
‘Dat is goed.’ Ik knijp in zijn schouder. ‘Lukt het alleen? Moet ik iets doen?’
Zijn blik glijdt naar de met potaarde gevulde eierdoosjes waar jonge plantjes net boven de aarde komen piepen. ‘Ik zaaide ook pompoenen en courgettes.’ Zijn hoofd keert langzaam naar mij, twee bleke ogen kijken me enkele tellen aan. ‘Zoals mama altijd deed.’
Ik knijp nog eens. ‘Je mist haar hé.’
Hij friemelt aan de dubbele ring rond zijn vinger en kijkt weer naar buiten.
‘Hm.’


590 - Krak

Wit bepoederde reuzen omringen mij langs alle kanten. Ze torenen hoog, ze dreigen, maar ik ben niet bang. Ik geniet van het prachtige beeld dat ze voor mij uitspreiden. Fluisterend begeleiden ze hun bezoekers op hun tocht, tot een zachte krak verandering aankondigt. Nog eentje, de giganten komen tot leven, ze wriemelen hun witte kleed los en storten het donderend naar beneden. Het is een prachtig schouwspel, vanop de afstand waar ik zit. Het is minder prachtig als je op hun flanken rondzweeft net als zij hun verenkleed uitschudden. Het aanzwellende gebrom van de gele helikopter voorspelt weinig goeds.


589 - Mesjogge

‘Goedemorgen, heer Lukas.’
‘Huh? Wie spreekt tegen mij?’
‘Hier! Beneden!’
Traag zetten de raderen in mijn nek zich in beweging, mijn hersenen sturen signalen dat ik moet luisteren, willoos volg ik.
‘Zie je ons?’
Een nieuw bevel in mijn bovenkamer, ik knijp mijn ogen bijna dicht en zie, dansend tussen mijn krullende tenen, twee gekke wezentjes. Blauw, zoals mijn tanend geloof, of nee, groene groeiende hoop. Of is het toch geel, van geluk? Is dit echt? Zielekameleons?
‘Volg je ons?’
Het laatste bevel dat weergalmt onder mijn hersenpan doet het licht uit.
‘Ja,’ roep ik en word helemaal mesjogge.


588 - Bagger

Geen alledaags gezicht, hartmassage op een blote borst onder de skilift in de sneeuw.
'Hopelijk valt het mee,’ mompelen we na een snelle blik op de mensen rond de ongelukkige voor we onze tocht verderzetten.
'Ze zijn weg,’ zeggen we half uur later opgelucht als de groep is verdwenen, maar de aanblik van het langwerpige voorwerp onder een doek, bewaakt door een skiwachter, slaat de lucht uit onze longen.
De dood is zelfs hier, beelden van Boetjsa vullen aan, uit zelfbescherming maakt mijn geest er een verhaal van. De machtige pen heelt, toch voel ik me heel klein...


587 - Mesjogge

De angstige zoektocht komt ruw tot een halt.
'Kan u langskomen voor een identificatie?’
Ik ben onmetelijk klein als de roestvrijstalen deur langzaam opent en de door een wit laken afgedekte vorm naar buiten schuift. Een wieltje kraakt, het geluid boort in mijn oren. Ik wil zeggen dat een smeerbeurt nodig is, de woorden verdrinken in mijn keel als het laken verdwijnt en de agent een stap achteruit zet.
Mijn ogen zien wat mijn geest weigert te geloven.
Was ik nu maar mesjogge, raast door mijn hoofd. Het enige wat er nog doorheen gaat voor de kortsluiting compleet is.


586 - Mesjogge

Ik geef kritiek, dus ik besta.
Er was een tijd dat de uitspraak van onze goede vriend René echt iets betekende. Ik denk dus ik besta.
Maar denken is passé om het in de taal van onze vriend te zeggen. Een mening hebben en die zo luid mogelijk uiten, is het nieuwe normaal.
Ik vrees dat ik niet normaal ben.
Ik zwijg vaak, omdat ik denk. Ik voel geen noodzaak om overal mijn ongezouten en van voldoende kennis gespeende mening over tal van onbekende onderwerpen te delen.
Ik aanvaardde het. Het is mesjogge, maar doenbaar. Leven als abnormale.


585 - Nog niet UKV van de week - Schrijven Online - 08/04/2022

Een gans vliegt gaggelend voorbij, haar vrolijke vlucht trekt mijn ogen omhoog. Het geblaf van een hond keert mijn hoofd, hij klinkt bekend, net mijn oude Terrier. ‘Pas op!’ fluister ik als een zwarte kat voor mijn voeten wegspringt en mijn hart een sprong maakt. Mijn voeten schuifelen verder tot aan de bank in het midden van het plein. Ik glij onderuit en kijk naar de klok op de kerktoren die zijn wijzer onstuitbaar verder schuift. De zon vertelt me dat het bijna tijd is om de terugtocht aan te vatten, maar ik ga niet. Nog even niet.


584 - Duidelijk

Als een zwerm strontvliegen op een verse koeienvlaai vol jong lentegras komen ze aangerend. Hun hielen planten zich in het zand als ze mijn boze blikken zien.
‘Awel, wat denken we dat we van plan zijn?’
Een traan welt hier en daar op, de kleine rakkers weten zich geen blijf met hun opwinding.
‘Dachten jullie echt dat jullie haar mochten kussen?’
Ik kruis mijn armen, kijk hen vanop grote hoogte aan.
‘Laat één ding duidelijk zijn!’ roep ik, mijn titel waardig. ‘Ik ben de prins en alleen ik kus deze schone!’
‘En ik ben de baas,’ klinkt achter mij.


583 - Gevonden

Opstijgend geroezemoes trekt mijn ogen weg van mijn boek. Ik frons, schud mijn hoofd voor ik nip van mijn koffie en mijn aandacht weer aan de nieuwste King schenk. Ik geniet, maar word opnieuw schaamteloos onderbroken door luider wordende kreten.
‘Ze hebben het!’ klinkt om mij heen.
Twee mannen in het midden van de markt trekken nieuwsgierigen als een magneet naar zich toe.
‘Wat gebeurt daar?’ vraag ik aan de ober.
Euforisch staart hij naar een krater op het marktplein.
‘Ze hebben het gevonden,’ fluistert hij eerbiedig.
‘Wat hebben ze gevonden?’
‘Het gat.’
‘Huh?’
‘Het gat in de markt.’


582 - Burenruzie

‘Hoi Jan, waar is jouw wijfie?’
‘Dag Kees, mijn vrouwtje is gaan lopen.’
‘Oei, ze komt toch terug?’
‘Grappig. Waar is jouw vrouw?’
‘Aan het poepen.’
‘Met wie?’
‘Alleen. Viespeuk!’
‘Bij ons poepen ze niet alleen hoor.’
‘Hou je bek, kerel, ik geef je een klap voor je kanis.'
'Ik sla je op je bakkes, vent.'
'Mannen, wat zien jullie elkaar graag,’ roept het wijfie.
'Nee, ik hou niet van hem.'
'Ik ben ermee weg, ik ga lopen.'
'Hardlopen, bedoel je?’
‘Joggen, versta je dat niet?’
‘Krijg de klere!’
‘Welke kleren?’
‘Sodemieter op joh!’
‘Ik zie je ook graag.’


581 - Gevonden

'Waar ga je naartoe?'
Woordeloos kijk je mij aan, jouw hand gaat uitnodigend omhoog, wijst naar een punt in de verte.
'Wil je dat ik meega?'
Je glimlach breidt uit, je wacht tot ik je hand grijp en begint te gaan. Jouw warmte vertraagt mijn razende hart, de tollende gedachten smelten samen.
We stappen verder, naar het punt dat jij aanduidde. Het komt niet dichterbij, de zon blijft onwrikbaar op haar zelfde traject, het pad rolt voorbij onder onze voeten. De weg is hobbelig, de bestemming blijft verborgen, maar één ding weet ik zeker. Ik heb mijn reisgezel gevonden.


580 - Gevonden

‘Jullie begrijpen mij niet!’
De ramen rammelden, een glas versplinterde.
‘Ik moet weg.’
Met een klap sloeg de deur dicht.
‘Ik zoek zelf mijn pad. Jullie weten niet wat ik nodig heb!’
Jaar na jaar schraapte de tijd een laagje af van het tegoed van het leven, nieuws bleef uit, maar de herinnering aan de verloren zoon vervaagde niet, elke telefoon joeg het gezin overeind.
‘Ik hoop dat hij rust vond,’ zei mama voor ze ging.
Papa huilde. Het telefoontje dat hij nog steeds verzweeg, brak zijn hart opnieuw.
‘Wij hebben uw zoon gevonden, meneer.’
‘Ja?’
De stilte bevestigde.


579 - Gevonden

‘Ja, het is zover! De brenger van het licht is op komst.’
‘Huh? Wie heb je gevonden?’
‘Hij die het goede licht brengt.’
Kriebels wringen rond mijn maag, angst voor fanatisme dichter bij huis dan ik ooit kon vermoeden, slaat mij omver. Ik kom dichterbij, voel voorzichtig aan jouw voorhoofd.
‘Heh? Wat doe jij nu!’
‘Je ijlt.’
‘Huh?’ Verbazing tekent grote rimpels boven jouw ogen. ‘Hoezo? Ik ben gewoon blij.’
‘Waarom?’ vraag ik voorzichtig, met een sprankeltje hoop dat ik je misschien toch nog kan bekeren.
‘Omdat de aannemer eindelijk tijd heeft gevonden om die nieuwe verlichting te installeren.’


578 - Ik bid

Ik bid, niet zoals mijn ouders het mij leerden, met voorgekauwde woorden.
Niet zoals de kerken het voordeden, met eindeloos herhalende mantra’s.
Ik bid, met het verlangen dat iemand luistert.
Niet een God, in het leven geroepen door zijn zelfverklaarde afgezanten met het hart op de verkeerde plaats.
Niet een beeld dat voldoet aan de eisen van zij die uit zijn op geld en macht.
Ik bid, zoals de mens het doet sinds het begin der tijden.
Opdat mijn medemens luistert, gevormd naar het beeld van goedheid, niet naar een fabel.
Ik bid, opdat er ooit vrede mag zijn.


577 - Zwijgen

‘Kan ik u helpen, mevrouw?’
Dromerig knikt de jonge vrouw naar de verkoopster. Haar mond opent, valt  dicht, geen woord rolt over haar lippen.
‘Neem uw tijd.’
‘Ik zoek een strak rood kleedje,’ fluistert ze, een vage glimlach siert haar mond. ‘Zoals ik op ons eerste afspraakje droeg.’ Haar mond krult verder. ‘Hij kon er niet over zwijgen.’
De verkoopster knikt. ‘Ik heb zeker iets voor u.’
‘Dat is het,’ fluistert de vrouw tegen de spiegel.
‘Prachtig, mevrouw! Hij zal er opnieuw niet over kunnen zwijgen.’
‘Als dat zou kunnen …’
‘Wat is de gelegenheid?’
Haar glimlach bevriest. ‘Zijn begrafenis …’


576 - Stuk

Ik ben stuk.
Duizend scherven van mijn hart liggen verspreid onder de boom waar jij mij beloofde me nooit te verlaten.
Mijn lijf verdwaalt in het bos waar jij mij de leerde om te ademen en te leven.
De leegte die je achterliet toen je de strijd met jouw demonen verloor, verlamt mijn geest.
Ik ben stuk. Helemaal stuk. Aan flarden gescheurd de seconde dat jouw adem afscheid nam van dit leven.
Ik ben stuk. Ik weet niet of ik ooit nog heel kan worden.
Ik ben doodsbang dat er maar één manier is om dat te ontdekken.


575 - Dicht

‘Ze zeggen dat wij de wereld om zeep hielpen, vader.’
Fronsend kijkt de grijsaard op. Hij woelt door zijn lange haren, schuifelt onwennig op en neer.
‘Waarom zeggen ze dat, mijn zoon?’
Bedachtzaam wrijft de man met de littekens op zijn voorhoofd in zijn zijde. ‘Ze zeggen dat er veel mensen in onze naam stierven en moordden.’
De ogen van de oude man vallen toe, een traan plenst eindeloos ver naar beneden. ‘Dat vroegen we hen toch niet?’
‘Nee. Maar enkelen die in ons geloven, denken dat. En het deel dat niet in ons gelooft, dicht ons dat toe.’


574 - Ze zijn er weer

Ik herkende ze niet. Het is dan ook al een hele tijd geleden dat ik ze nog voelde, maar ze gaven niet toe aan mijn onachtzaamheid. Ze deden rustig verder, tot ze sterk genoeg waren om wel opgemerkt te worden. Ik keek op, legde mijn pen neer en duwde mijn toetsenbord weg. De klanken die door het open raam naar binnen zweefden, versterkten het gevoel. Het open raam. Dat alleen al is reden tot feest. De vogels die kwetteren en de bloemen die hun mooiste kleed voor mij gladstrijken. Ik negeerde ze, maar nu voel ik ze. De lentekriebels!


573 - Dicht

Mijn ogen vallen toe, jouw zachte handen rusten op mijn heupen. Ik mag niet slapen, toch verlies ik mezelf in een droom waar jouw lippen mijn mond beroeren en ik hijgend wakker schiet. Ik kras om het gevoel van jouw huid te verdrijven, ik ruik aan iets vies om jouw geurende haren te verjagen uit mijn neus.
Jij wil mij nog, ik jou ook. Maar dag en nacht zie ik hoe jij hem kust, hoor ik hoe hij jou bemint.
De pijn van het afscheid is ondraaglijk, maar jouw verraad sloeg de deur naar mijn hart voor eeuwig dicht.


572 - Dicht

Och, die paar sigaretten zullen het verschil niet maken. Hmm, lekker die chocola, daar kan ik echt van genieten.
Nog een biertje?
Doe maar een wijntje. Lekker bij dit weer.
Bij die steak nemen we toch een glas rood, niet?
Natuurlijk. En nog eentje. Een toetje? Chocolademousse?
Nee, ik ga voor het assortiment oude kazen.
Dat was lekker, wandelen we naar huis?
Te ver, liever een taxi, dat…
‘Dat was op het nippertje, meneer Peters.’
‘Huh?’
‘Uw licht ging uit.’
‘Dat … voelde ik.’
‘We namen u even onderhanden, of beter, uw bloedvaten. Die zaten goed dicht.’


571 - Dicht

‘Ik … ik heb hulp nodig.’
Fronsend kijkt de vrouw hem over de balie van de hulppost aan. Een meewarig hoofdschudden gaat de zucht vooraf. ‘Zoals iedereen.’ Ze schuift een formulier door het gat in het plexiglas. ‘Invullen. Dan kom je op een wachtlijst.’
‘Maar …’ Hij kan een snik niet onderdrukken. ‘Ik zie het nie…’
‘Het spijt me.’ Ze kijkt naast hem door naar de volgende in de rij en tikt op het papier. ‘Ik kan niet meer doen.’
Twee dagen later trekt ze de deur van het hulpcentrum definitief achter haar dicht nadat ook hij die avond werd gevonden.


570 - Buiten

De ruwe bepleistering van de muren dringt in mijn geest. Elke oneffenheid van de vale bezetting is mij bekend. Daar gaat een scherpe kronkel over in een sierlijke krul, wat verder ontbreekt een stukje en is er één grote uitgeholde vlakte. Ik zou het barsten moeten herstellen, ik weet niet hoe.
Twee jaren al is dit … dit hok mijn leefwereld. Twee jaren dat ik niet buiten durf komen en wacht … Waarop? Ik weet het niet. Tot het beter wordt? Beter dan wat? Beter dan hierbinnen? Of minder slecht?
Ik weet dat ik naar buiten moet. Ooit
Vandaag nog niet.


569 - Staren

De supermarkt puilt uit, ik kan moeilijk kiezen uit het enorme aanbod brood. Ik voel de korst, ik ruik het graan. Meewarig kijken de locals naar mij. Ze staren, kijken weg als ik omkeer. Schuchter knikken ze als ik hen passeer, ze mompelen iets, ik versta niet wat.
Ik knik terug, probeer mijn rug recht te houden. Mijn schouders vechten met de zwaartekracht, mijn hoofd heeft moeite om er niet tussen te verzinken. Ik wil niet ondankbaar zijn, ik ben blij dat ik hier mag verblijven, maar ik wil geen gast zijn. Ik wil naar huis, het graan oogsten.


568 - Hoop

‘Het is nogal wat in de wereld.’
‘Ja …’ Mijn buurman tuurt naar zijn Japanse Kerselaar. ‘Gaat veel bloesems geven dit jaar.’ Hij strijkt enkele weerbarstige haren plat die dachten er in de opstekende wind vandoor te kunnen gaan. ‘Hoop ik.’
‘Altijd mooi,’ zeg ik.
‘Vorig jaar was ik maar net op tijd.’ Hij wijst naar zijn kaarsrecht geschoren hagen.‘ Ik hoop dat de buxusrups dit jaar overslaat.’
‘Het zijn smeerlappen,’ bevestig ik.
Hij kijkt op, hij slikt twee keer. ‘Ik hoop dat we nog veel mogen hopen.’
Ik wil antwoorden, mijn woorden vallen onuitgesproken op een hoop.


567 - Droom

Soms droom ik dat ik vlieg. Gewichtloos glijd ik door de ijle lucht, de wind blaast in mijn oren, het vocht van de wolken, waar ik joelend doorheen duik, tovert druppels op mijn neus. Het kriebelt, ik lach nog meer.
Soms droom ik dat ik uit de lucht val. Steeds sneller komt de aarde dichterbij, de groene weide of het hoge gebouw op mijn pad jagen angst en opwinding door mijn lijf.
Soms droom ik niets. Een grote leegte is de enige herinnering als ik ’s morgens mijn ogen open.
Ik denk dat ik niet van de leegte hou.


566 - Oefening

‘Het is slechts een oefening, mama.’
Gure wind door brede kieren joeg ijspegels door haar hart.
‘Het is slechts een oefening, kameraden.’
Ratelend keerde de loop van zijn tank, granaten sloegen de duisternis met vurige tongen aan flarden. De hemel lichtte op, zijn hart brak toen hij het kinderziekenhuis aan de overkant herkende.
‘Nee!’ huilde hij.
‘Halt, soldaat!’
Een donderend salvo wierp zijn lichaam over de grens van de wegvluchtende rede, temidden van chaos en waanzin stortte hij neer.
‘Eervol gesneuveld tijdens een oefening,’ waren de laatste woorden die zijn moeder las op de brief die de kist begeleidde.


565 - Rechttoe-rechtaan

Nee P, we draaien niet om de pot
We winden er geen doekjes om, u bent gewoon een zot
We leggen er geen eieren onder, u bent een crimineel
Geen fluwelen handschoenen, respect niet uw deel

Geen propaganda kan deze waarheid verbloemen
Uw daden tegen onschuldigen, te gruwelijk om te benoemen
We roepen het u, recht voor uw lelijke raap
We gunnen u niets, geen seconde slaap

Het blad voor onze mond, scheurt en verkruimelt
Liegend als een bidprentje, beloftes vies en beduimeld
Nee, P, we zeggen het rechttoe-rechtaan
We wensen u en uw oorlog naar de maan


564 - Rechttoe-rechtaan

Je moet altijd eerlijk zijn, leerde papa mij. Niets verbloemen. Daar doe je niemand een plezier mee. Ik luisterde, maar veel leverde het mij niet op. Of toch wel, maar niet wat ik wilde.
'Meneer De Vos,’ begon de rechter. ‘Uw eerlijkheid siert u.’
Ik weet wat er volgt.
'Maar de premier een leugenaar noemen op nationale TV en de wielen van zijn wagen afhalen omdat u vindt dat hij het recht niet heeft te rijden op de wegen die u met uw belastinggeld betaalt, is iets te direct.’
Ook de rechter was rechttoe-rechtaan. Bijzonder in zijn straf.


563 - Concerto

Een rinkel klinkt door het open raam, ik kijk op. Een nieuw tokkelend geluid, verwarring trekt mij overeind.
'Je droomt.’
Ik wil opnieuw verdwijnen in mijn boek, de geluiden in de tuin sleuren mij naar buiten, waar de vers geboren kleurenpracht in mijn ogen dringt. Narcisjes steken hun gele pracht in de lucht, Maartse Viooltjes schudden, een geluid van stemmende snaren drijft voorbij.
Een vogel tikt drie keer tegen het raam, de wiegende zee van meiklokjes steekt hun kop omhoog. De viooltjes trillen op de aanzwellende wind, sprakeloos luister ik naar het mooiste concerto voor klok en viool ooit.


562 - Ik ben er

‘Nog heel even, duw!’
Het duister omringt mij, geeft me rillingen.
‘Ik weet niet of ik er geraak.’
‘Je kan het! Zoals onze voorvaderen.’
Aanzwellende aansporingen geven me nieuwe moed. Ik duw harder, het doet pijn, de kleine barst in het donkere oppervlak boven mijn hoofd jaagt opwinding door mijn vezels.
‘Wij volgen snel,’ klinkt net achter mij. ‘Doe het!’
Ik raap mijn moed bij elkaar, duw nog wat meer, de wereld boven mij barst. Geruisloos opent de aarde, heldere zonnestralen branden op mijn gesloten kelk. Niet lang meer. De zon versterkt, mijn klokje plooit open. Ik ben er.


561 - Potlood

‘Wil je graag mijn potlood zien?’
‘Viespeuk, jij ook?’
‘Huh, wat? Ik …’
‘Ik moet jouwe stomme pik niet zien, oké?’
‘Maar …’
‘Er zijn genoeg perverten in de wereld. Ik weet dat er veel werk aan de winkel is om al die gestoorde mannen op het rechte pad te krijgen, maar jij bent wel de laatste waarvan ik dit verwachtte.’
‘Maar …’
‘Hou op! Ik moet het niet weten, ik wil je nooit meer zien.’
‘Oei. Nee …’
‘Wat, ga je nou zielig doen?’
‘Ik …’
‘Wat?’
‘Ik wilde enkel tonen dat ik vanaf nu mijn verhalen met een echt potlood schrijf.’
‘Ah …’


560 - Heel

Heel even dacht ik, dit is het. Ik vond mijn plaats in de wereld, fladderde van bloem tot bloem, genoot met volle teugen van de nectar van het leven.
Het was goed en volmaakt tot ik die mens zag, en hij mij. Ik deed mijn ding, toen uit het niets een aanval startte die mij geen andere keuze liet dan ze te pareren en het enige te doen wat ik kon.
Helse pijn schoot vlammend door mijn lijf toen mijn angel loste. Mensen geloven dat loslaten helend is, dat is het niet voor een bij. Zelfs niet heel even.


559 - Heel

Heel de wereld schoot wakker. Verontwaardigd!
Hulpacties kwamen op gang aan een nooit gezien tempo. Vrachtwagens vol hulpgoederen vertrokken, mannen sloten aan bij het leger, opvangplaatsen voor de talloze vluchtelingen schoten als paddestoelen uit de grond. De angst voor die andere paddestoel werd gelijkmatig groter.
Heel de wereld keek boos toe en begreep niet hoe één man in staat was de wereld zo op stelten te zetten.
Heel het nieuws werd enkel overheerst door één onderwerp.
Heel de week.
Toen ging de wereld verder. Was er ook weer ander nieuws.
Heel Oekraïne houdt nog steeds angstig de adem in.


558 - Heel

‘Zijn wij … voorbij?’
Ze fronst, haar blauwe ogen lijken donkerder.
‘Waarom denk je dat?’ vraag ik.
Haar lange haren golven in trage bewegingen voor mijn ogen. ‘Je weet het niet?’ Een traan rolt over haar wang.
‘Nee. Deed ik iets verkeerd?’
Ze sluit haar ogen, slikt de volgende tranen weg.
‘Je zei dat ik jou niet heel moest maken.’ Ze slikt krampachtig. ‘Niet meer.’
Verbaasd kijk ik haar aan, sla mezelf voor mijn hoofd.
‘Maar schat, zo bedoelde ik dat toch niet!’ Ik sluit haar in mijn armen. ‘Jij _maakt_ mij niet meer heel. Dankzij jou _ben_ ik heel!’


557 - Auto

‘Pas op!’
‘Hmmm.’
‘Rem dan toch!’
‘Ik rem.’
‘Niet waar!’
Ik hef mijn hoofdtelefoon op, het tafereel op de voorste rij trekt een groef door mijn voorhoofd.
‘Rustig mannekes,’ roep ik, zonder reactie.
‘Let op!’
‘Ik zag het.’
‘Je zag het niet!’
Ik zet mijn hoofdtelefoon af, kijk meewarig naar de oude rakkers, tik hoofdschuddend op hun schouders.
‘Geen ruzie! Jullie zijn net kinderen!’
Lange tijd blijft het stil, ik glimlach als papa zijn rechterhand woordeloos en zonder zijn hoofd te keren opzij steekt. Mama knijpt er zacht in, de stilte blijft, maar ook deze rit overleven ze wel.


556 - Misthoorn

Dichte nevels verslinden de pier. Moedig doorboort het weemoedige geluid van de misthoorn het ondoordringbare duister, het waarschuwt de vissers dat de veilige haven in zicht is. Het ronken van een zware diesel dicht bij de houten staketsels, opgeslokt door dikke nevels, laat het thuisfront weten dat hun vissers hen snel weer vervoegen en de vangst van de nacht geborgen is.
De lokroep van de zee blijft verleidelijk, de kracht van Moeder Natuur een eeuwige uitdaging voor de mens. Gelukkig brengt de misthoorn hen veilig thuis.
Ik hou mijn oor in de wind, luister tot ik de mijne hoor.


555 - Toch?

Ik streel je, gewillig beweeg je mee, elke aanraking heeft direct effect. Ik streel, jij reageert, geluidloos. Of toch bijna. Ingehouden kracht sluimert onder mijn vingers als ze over jouw gevoelige huid glijden. Zachtjes, dan wat sneller. Jouw reactie is navenant.
Twee vingers over jouw gevoelige plek, jouw respons is indrukwekkend. Drie vingers, je komt helemaal tot je recht.
Ik weet het, er zijn verschillen. Niet elk van jullie is even gevoelig of precies. Daarom zijn er nog steeds velen die zweren bij een goede oude muis, maar geef nu toe, een touchpad kan echt zoveel meer. Toch?


554 - Hoop

Mijn hand zweeft boven de afstandsbediening van de TV. Zou ik? Ik woel door mijn haren, kan een diepe zucht niet onderdrukken. Al dagen weiger ik naar het nieuws te kijken, ik sla geen krant meer open. Sociale media mijd ik als de pest, enkel slecht nieuws.
Maar het kriebelt, ik moet het weten. Ik kan niet elke nacht badend in het zweet wakker blijven worden, vrezend dat het niet meer goed komt.
Ik druk op de toets, de beelden van gevechten vertellen me wat ik niet wil horen. Ik druk opnieuw, kom terug als er weer hoop is …


553 - Spinnenwiel

'Waar gaat mijn leven naartoe, oma?’
Ze glimlacht, haar gerimpelde handen strelen mijn lange haren.
'Kan ik zelf mijn lot bepalen?’
Haar glimlach verstart. ‘Ik weet niet wat op jouw pad ligt, lieverd.’ Ze staart naar buiten, kijkt hoopvol in het licht van de volle maan. ‘Jouw grootvader geloofde dat de grote schepper van het leven zijn levensdraad al lang had gesponnen.’ Ze keert naar mij. ‘Ik geloofde hem.’ Een nieuwe lach breekt open. Voor zover het ons samenbrengen betrof.’
Ze drukt een kus op mijn voorhoofd.
'Maar wacht niet op het spinnenwiel. Je leven maak je zelf.’


552 - En plots ...

‘Geen tijd om te gaan wandelen, schat. Werk.’
De wereld komt bruusk tot stilstand.
‘Geen tijd voor een koffie, meeting.’
Mensen sterven op een twee uur vliegen van hier.
‘Is het oké als we dat later doen?’
De Whatsapp schrikt me op. Een bericht van een nieuwe vriendin. Net leren kennen op de ski. Samen met haar vriend. Die … Nee! … die afscheid nam van het leven …
Geen tijd? Voor het leven? Voor wat belangrijk is?
Tot … tot plots … Tijd je inhaalt.
Nieuw perspectief.
Mijn zoon en vrouw kregen vanavond een dikke knuffel.
Een extra.
Voor hem.
Voor hen allemaal.


551 - Hoop

'Laten we praten.’
Ik bijt op mijn lip, kijk één tel op, hij glimlacht. Een vriendelijke opa bijna. Ik wrijf over de wang die hij ...
'We beginnen opnieuw.’
Mijn maag verkrampt als ik mijn kinderen zie. Nog elke nacht worden ze huilend wakker.
'Ik deed het ook voor jullie ...’
De massagraven branden in mijn hoofd. Mijn hand vliegt omhoog, vol weerzin kijk ik hem aan. Hoop op vergiffenis glinstert in zijn oog, het vergroot de kramp in mijn buik. De blijvende hooghartigheid in zijn houding beslist.
'Nooit!’ Roep ik. ’Nooit vergeef ik jou wat jij met mijn land deed!’


550 - Hoop

Het geluid van sirenes jaagt een rilling door de massa. Het is schemerdonker in het muffe metrostation. De dicht op elkaar gepakte mensen houden hun adem in, grijpen elkaars handen en luisteren gespannen.
‘Mama, wat gebeurt er?’ huilt een kind.
‘Ssstt,’ fluistert de vrouw en drukt het kind tegen haar borst. ‘Het komt goed.’
Angst zindert in haar stem, een traan rolt over haar wang als ze naar haar bejaarde buurvrouw kijkt. Deze knikt en knijpt zacht in haar hand.
‘Nooit opgeven, meisje.’ Ze streelt de wang van het kind. ‘Zolang onze mannen er zijn, is er hoop.’


549 - Steek

'We zijn bijna te laat, papa.’
Zijn door reuma geteisterde handen wrijven een traan weg.
‘Wat is er, papa?’ Ik knijp in zijn schouder. ‘Is jouw hart oké?’
Hij knikt, slikt hevig. ‘Ik …’
Ik plof naast hem op de bank. ‘Mis je mama?’
Zijn nek kraakt. ‘We deden dit altijd samen.’ Hij kijkt naar de met gouden stiksels afgewerkte steek in zijn hand. ‘Ik kan dit niet dragen … niet zonder haar ...’
‘Mama zou niet willen dat je thuisbleef.’
‘Ik weet het … Maar …’
Plots vlieg ik overeind. ‘Wacht!’
Papa’s tranen drogen als ik mama’s kroontje omhooghoud. ‘Draag dit!’
‘Ja!’


548 - Steek

‘Snel papa, we zijn al bijna te laat.’
Een eenzame traan rolt over zijn gerimpelde wang tot tegen zijn pruillip. Zijn door reuma geteisterde handen wrijven ze bevend weg. Dromerig kijkt hij op, hij schudt zijn hoofd.
‘Wat is er, papa?’ Verward loop ik naar hem toe. ‘Voel je je niet goed?’ Ik leg een hand op zijn schouder. ‘Is jouw hart oké?’
Hij knikt, zijn adamsappel gaat heftig op en neer. ‘Ik …’
‘Wat, papa?’ Ik plof naast hem op de bank. ‘Mis je mama?’
Zijn nek kraakt. ‘We deden dit altijd samen.’ Een nieuwe traan rolt over zijn wang als hij naar de met gouden stiksels afgewerkte steek in zijn hand kijkt. ‘Ik kan dit niet dragen …’ Hij sluit zijn ogen. ‘Niet zonder haar ...’
Ik sla mijn armen rond zijn schokkende schouders, ook ik kan mijn tranen niet bedwingen. ‘Maar je kan toch niet thuisblijven. Dat zou mama niet willen.’
‘Ik weet het …’ klinkt hulpeloos. ‘Maar …’
Ik sluit mijn ogen, plots vliegen ze open. ‘Wacht,’ roep ik.
Verbaasd kijkt papa mij aan, zijn tranen drogen als ik de kamer binnenkom met mama’s kroontje in mijn hand. ‘Draag dit!’
‘Ja!’ roept hij en springt overeind. ‘Ja!’


547 - Donker

Het is donker, maar dat geeft niet. Licht heb ik niet nodig om mijn werk te doen. Een dreun boven mijn hoofd, even stil blijven. Wachten tot het gevaar voorbij is. Het is rustig, ik kan weer verder. Ik weet dat ik veel vijanden heb, maar ik doe wel degelijk nuttig werk, ook al doe ik het bijna altijd in het duister. Toch moet ook ik af en toe naar boven. Ik moet het product van mijn werk toch ergens kwijt. Je ziet mij niet graag komen, maar hoe anders kan een mol die aarde ooit naar buiten werken?


546 - Beschaving

‘Mama?’
‘Ja jongen.’
‘Wat is een beschaving?’
Een wrange glimlach vormt om mijn mond, ik streel mijn achtjarige over zijn hoofd. De TV is stil, ik kan de nieuwsberichten niet meer horen.
‘Dat is een plek waar mensen goed voor elkaar zorgen en respect hebben voor elkaar. Weet je wat respect is?’
Hij knikt hevig. ‘Dat is dat je nooit iets aan iemand anders doet wat je niet wil dat zij aan jou doen.’
‘Heel goed, schat.’
Lange tijd kijkt hij me aan. Hij wijst naar de TV, een traan blinkt in zijn oog.
‘Waarom zijn zij zo stout?’


545 - Het werd oorlog ...

Het werd oorlog
de wereld liet het gebeuren
Er werd geschoten
verslag in geuren en kleuren

De tanks rolden
de mensheid keek machteloos toe
Soldaten schoten
we willen dit stoppen, maar niemand weet hoe

Kinderen huilden
zochten bescherming in de kelder
Vaders schreeuwden
niemand dacht nog helder

Moeders riepen
wanneer kunnen we weer naar huis
Bommen sloegen
al wat ze hadden tot zielloos gruis

Het werd oorlog
we kunnen het niet stoppen
Een land verloren
de wereldpolitiek finaal naar de knoppen


544 - Scheppingsdrang

‘Weet je, soms wil ik iemand anders zijn. In de huid kruipen van een persoon die ik niet ben. Gekke dingen doen, gedachten uiten die totaal niet de mijne zijn en het leven leiden dat ik me niet kan veroorloven. Ronddwalen tussen de jetset van Nice of champagne drinken tussen de royals van Monaco.
Vaak wil ik ook gewoon trekken in de bergen. De Atlas of de Andes. Het leven van een schooier leiden. Maar niet te lang. Want ik hou van mijn comfort. Ken je dat?’
‘Ja, ik doe dat constant.’
‘Hoe dan?’
‘Gewoon. Schrijven.’


543 - Scheppingsdrang

‘Ik begrijp u.’
Zijn donkere ogen verjagen de onrustige priemen in haar buik.
‘Ik kan u helpen.’
Warme handen planten een zaadje van hoop in haar schoot.
‘Uw kinderwens is het grootste goed.’
Een voorzichtige glimlach.
‘Ongeacht of u het alleen doet of met twee.’
Opluchting breekt haar angsten open. ‘U maakt mij gelukkig, dokter.’
U mij ook.
‘Dat is mijn job, mevrouw.’
En mijn plezier.

‘Mama, is dit echt?’
‘Wat, schat?’
‘Deze dokter, die zeventig kinderen verwekte met zijn eigen zaad.’
Ze lacht naar haar zestienjarige dochter, eindeloos dankbaar voor de scheppingsdrang van dokter Karbaat.
‘Het schijnt, lieverd.’


542 - De verwoestende scheppingsdrang

‘Het kan geen kwaad.’
Een diepe frons vormde zich boven de ogen van de Russische wetenschapper. De lange rij lampjes op het controlepaneel waren groen.
‘Ik weet het niet. Wat …’
‘Als het lukt worden we beroemd.’
‘En als het mislukt?’
Een rauwe lach. ‘Dan zullen we het niet weten.’
‘Oké.’ Met zijn ogen dicht haalde de man de hendel over. De kern verhitte, paniek wachtte geduldig achter de hoek van de betonnen kerker.
‘Dit wordt een meltdown!’ waren Yuri’s laatste woorden.
Vandaag is alles er stil. De verwoestende scheppingsdrang van de natuur neemt terug wat de mensheid stal.


541 - Storm

Storm Eunice hield lelijk huis. Bomen werden ontworteld, dakpannen vlogen in het rond. Stevige gebouwen daverden op hun grondvesten, terwijl eeuwenoude bouwwerken hun onbreekbare imago verloren en mensenlevens niet werden gespaard.
Buiten wordt het rustig, hierbinnen is de storm nog niet gaan liggen. De scherven van mijn hart vliegen in alle richtingen, mijn wortels verliezen hun grip op de mulle grond van mijn thuis. Ik weet niet waar mijn afgerukte takken zijn beland, ben doodsbang voor fatale slachtoffers.
Buiten meten ze de schade op, starten de herstellingswerken, hierbinnen is het einde van de storm nog lang niet in zicht.


540 - Geschiedenis

‘Nee, ik … ik wil dit niet.’
‘Maar … je lachte naar mij.’
‘Dat is waar.’
‘Dus.’
‘Dus wat?’
‘Wil je geen seks met mij?’
‘Nee, echt niet.’
‘Waarom lachte je dan naar mij? Hou je mij voor de gek?’
‘Denk jij dat elke vrouw met jou naar bed wil?’
‘Euh … ja …’
‘Waarom?’
‘Omdat … Zo werkt dat toch?’
‘Wat werkt zo?’
‘Relaties. Overleving. Dat was toch altijd al zo? Sinds de oermens. Zo zijn we gekomen tot het aantal mensen dat we nu zijn.’
‘Ik ben blij dat je het toegeeft.’
‘Wat toegeeft?’
‘Dat je het brein hebt van een oermens.’


539 - Een laatste keer...

Bemin mij, een laatste keer, voor je mij voor altijd verlaat. Kus mij, met heel je ziel, doe alsof je niet moet gaan. Verwarm mij, zeg dat er nog een morgen is.
Ik wil dit niet, negeer de verdwijnende warmte in jouw huid, ze jaagt de waarheid door mijn hoofd, brult dat ik moet luisteren.
Jouw stilvallende ademhaling herhaalt wat ik niet wil aanvaarden, ik sluit mijn hart voor de boodschap die ik onmogelijk kan geloven.
Kus mij, alsof het nooit anders zal zijn. Streel mij, zodat ik jouw aanraking nimmer vergeet.
Blijf bij mij, zoals je mij beloofde.


538 - Eindelijk

‘Schat, wil je eindelijk het bestek bij elkaar leggen in de bovenste lade van de vaatwasser? Dat is zoveel handiger om leeg te maken. Je doet dat nooit goed!’
‘Hmmm.’
‘En kan je de kommen bij elkaar zetten? Je benut de helft van de capaciteit van de machine.’
‘Hmmm.’
‘Ja, negeer me maar. Zoals je altijd doet, maar ik mag wel altijd de vaatwasser na jou goed zetten zodat alles erin past.’
‘Hmmm.’
‘Is dat alles wat je kan zeggen?’
‘Nee.’
‘Wel?’
‘Wil je eindelijk jouw vuile onderbroeken in de wasmand gooien en niet op de grond?’
‘Euh …’


537 - Hartelijk

Het lukt je nooit.
Opgewonden kijk ik op. Mijn hand gaat de hoogte in, de volle zaal valt stil. De geur van gespannen verwachting dringt in mijn neus, schichten vliegen door mijn hoofd.
Jij bent geen ster.
De eerste tonen van mijn zelfgeschreven song dansen door de zaal, de menigte wordt gek. Duizenden springen, zingen het refrein uit volle borst. Iedereen juicht als ik bij het laatste akkoord wijdbeens voor de microfoon land.
‘Jij wordt nooit succesvol,’ dramde mama.
Ik keer me om, neem een selfie voor de uitzinnige massa en stuur haar de foto.
‘#Geefjezelfeenhartelijkapplaus
‘Toch wel, mama.’


536 - De Club

Afscheid, Overmoedig, Voorzichtig, Trouwen, Bedrijven

Zevenentwintig bedrijven mochten ze deelnemen
aan het toneelstuk van het leven

Overmoedig namen ze de start
bereid om alles te geven

Voorzichtig wilden ze niet zijn
ook niet voor heel even

Trouwen was voor later
geen tijd om dat te beleven

Het afscheid kwam te snel
eeuwig lid van de club van het jonge leven


535 - Hartelijk

Ping. Huh?
'Mooie foto? Indrukwekkend, niet?’
Euh ... neee ... Maar wacht ...
'Dank voor je foto.’
'Yes!’
'Ik vroeg er niet om, maar juich initiatief meestal toe.’
':-) Mooi?’
'Echt stoer van je. Jouw trots en glorie - hmmm - ongevraagd in vol ornaat - nou ja - naar iemand sturen die je niet kent. Daar moet je ballen voor hebben. Oh ja. Ik zie ze, of toch iets wat ervoor doorgaat. Indrukwekkend, ik durf zoiets niet. Of nee, het is niet durf die ontbreekt, ik heb teveel fatsoen om anderen misselijk te maken. Maar geef jezelf een hartelijk applaus, want niemand anders zal het doen.’


534 - Hartelijk

Ik weet het, je leven deed niet wat het beloofde. Of beter, wat jij ervan verwachtte. Je viel, vaker dan je voor mogelijk hield. Je kroop overeind. Op één of andere manier. Vol blutsen en builen, een rugzak gevuld met … laten we positief blijven en ze ervaringen en levenswijsheden noemen.
De talloze keren dat je afscheid moest nemen van je dierbaren, trok telkens weer een diepe groef door je hart. Eentje die nooit helemaal dichtgroeide.
Maar hé. Je bent er nog, en kijk eens wat een prachtige mens je nog steeds bent. En daarvoor, geef jezelf een hartelijk applaus.


533 - Willen

‘Ga weg, ik ben niet goed voor jou.’
Zijn armen omklemmen haar trillende lijf. Met zachte hand probeert hij de waterval uit haar ogen te stuiten, zijn lippen lopen te pletter op haar opeengeklemde mond, hij kust haar opnieuw.
‘Ik blijf bij je. Wat er ook gebeurt.’
‘Ga!’
Wilde bewegingen jagen pijnscheuten door zijn lijf. Haar armen vol blauwe plekken rukken aan hem, hij laat niet los.
‘Samen lossen we dit op.’
De waterval verwordt tot snikken.
‘Ik wil wel, maar weet niet hoe.’
Zijn armen sluiten haar weer in.
‘Willen is de start. We doen dit. Samen.’


532 - Weerzien

‘Hij is er bijna.’
Een blik op de klok, ik frons. ‘Verwachten we iemand?’
Ze streelt mijn wang en lacht. Dat is lang geleden, het jaagt een rilling door mijn lijf.
‘Wie?’ vraag ik.
Ze lachte niet meer sinds onze zoon … Sloot ze er eindelijk vrede mee? Ik zou blij moeten zijn, maar …
‘Ben je klaar?’
Haar blik slaat de lucht uit mijn lijf. ‘Wat bedoel je, schat? Je maakt me bang.’
‘We zien hem snel terug.’
Mijn maag verkrampt. ‘Wat is die geur?’ Ik kom overeind, val weer omver, het gasfornuis klapt in mijn gezicht. Alles is …


531 - Klop klop

Heldere gitaren razen door mijn hoofd. Slash benadert de poort van de hemel met zijn solo op Dylan’s ‘Knocking on heavens door’. De bubbels verlichten het zeer in mijn oude botten, ik kan weer dansen. De pijn die mijn benen onafgebroken in bedwang wil houden, verdwijnt als Axl’s hoge stem het refrein herhaalt.
Het is best mogelijk dat ik bijna aan de deuren van de hemel klop, dat mijn lijf mij wil overtuigen dat de overstap naar Sint-Pieter niet ver meer in de toekomst ligt, maar mijn bijna ritmisch swingende en krakende botten roepen luid: Niet vandaag!


530 - Lief en leed

Hun liefde leed er niet onder. Vonden ze. De afstand toen het niet meer mocht, dreef hen niet uiteen. Ze hielden nog meer van elkaar, van ver of dichtbij, het maakte geen verschil. Ze appten, dag en nacht, facetimeden in bad, stuurden een whatsapp in bed. Elk nieuwtje werd gedeeld voor het verouderen kon. Elkanders post geliked voor iemand anders de kans kreeg. Elke foto geshared. Alsof ze bijeen waren.
Nee, Romeo en Juliette lieten zich niet uit elkaar houden door het onbegrip van hun families. Ze deelden alles. Of toch bijna. Voor hun huidhonger bestond geen app.


529 - Lief en leed

‘Je bent lief.'
‘Echt?’ Zijn woorden maakten me blij, nu jagen ze schichten door mijn hoofd.
‘Ja, maar zeg het tegen niemand, dit is ons geheimpje.'
Ik knikte, sloot mijn ogen, dacht aan mama’s lekkere pannenkoeken en verdrong de pijn.
'Je bent een flinke meid,' lachte hij. 'Deze drop heb je dubbel en dik verdiend.’
Mama begreep niet waarom ik plots geen drop meer lustte.
‘Slechts één pannenkoek, lieverd? Ben je ziek?’
Drop eet ik nooit meer, pannenkoeken kan ik niet meer ruiken.
Hij was niet lief ...


528 - Lief en leed

‘Ik moet hier weg,’ zei Lief.
‘O,’ antwoordde Leed. ‘Waar ga je naartoe?’
‘Dat weet ik niet, maar jij verstikt mij. Je trekt me naar beneden. Ik … ik weet dat je het niet verkeerd bedoelt, maar ik kan je niet meer aan.’
Verwezen keek Leed Lief na. ‘Kom snel terug,’ fluisterde hij.
Jaren staarde hij elke avond naar de horizon, tot op een dag Lief aan de einder verscheen.
‘Je bent terug!’
‘Ja,’ antwoordde Lief. ‘Ik dacht dat een leven zonder jou rijker zou zijn, maar het voelde net leeg. Ik wist niet meer wie ik was, zonder jou.’


527 - Lief en leed

Vijf lange jaren deelden we alles.
‘Ik heb de perfecte relatie,’ riep hij op zijn werk.
Hij deelde de lakens uit, ik waste zijn vuile sokken.
‘Wij zijn een superpaar,’ lachte hij op elk feestje, waar hij de drank verdroeg en ik de klappen.
'Wat een breeddenkende vrouw heb ik,’ grijnsde hij elke vrijdag aan de toog. Hij deelde met elke bimbo het bed terwijl ik alleen tussen de lakens kroop, bang voor wat hij nu weer mee naar huis bracht.
Vijf lange jaren deelden we alles.
Tot vandaag, nu mijn mes met liefde een einde maakte aan zijn leed.


526 - Leven

De beltoon verjaagt mijn dromen, ik aarzel als mama’s nummer op de display verschijnt. Hoelang is het geleden? Vijftien jaar?
‘Mama?’
Het blijft stil. Ik hoor een snik, ik kan niets zeggen.
‘Hij is dood.’
Ik zwijg, sluit mijn ogen, voel zijn hand weer …
‘Ik dacht dat je dat wilde weten.’
Ik slik drie keer. ‘O ... ‘ zeg ik. ‘Wat nu? Ga je … ga je eindelijk leven?’
De snikken versterken, bijna hoor ik de tranen op de grond plenzen.
‘Ja.’ Haar stem trilt.
‘Dat is goed,’ antwoord ik.
Ik haak in, wrijf over mijn kaak. ‘Dat ga ik ook doen.’


525 - Quarantaine

‘En?’
‘…’
‘Wat? Zeg het!’
‘Positief … vrees ik.’
‘Oh nee. Oei. Ons mama. Je moet in quarantaine. Vertrek. Naar de zee. Ik maak eten en kleren klaar. Twee weken. Dat is zo voorbij.’
‘Oké.’
Het leek leuk. Twee weken rustig. Werken. Overdag. ’s Avonds schrijven. Een glas drinken. Vakantie. Niet?
Of ben ik toch niet geschikt om alleen te zijn? De wandelingen op de dijk zijn fijn. Zeker. Maar … heb ik toch niet echte mensen nodig? Huidhonger? Boze blikken. Eender welke blikken. Als ze maar echt zijn. En geen FaceTime.
Ik denk het wel. Maar het is bijna voorbij. Bijna.


524 - Krim

'Nooit meer oorlog, daar vochten wij voor.’
Opa’s ogen staan donker, zijn gerimpelde handen wringen in elkaar. Een traan rolt over zijn wang als hij zijn rollator dichterbij trekt en zich klaarmaakt om naar de eetzaal te gaan. Hij kijkt op, wijst met trillende hand naar de tv die het dreigende nieuws onophoudelijk de wereld in spuwt.
’Die kerel in Rusland maakt mij bang, jongen.’ Hij keert naar mij, zijn oude ogen schijnen jong. ’Hou hem in de gaten. Hij is gevaarlijk. Hij wil oorlog. Ik zie het.’ Tranen lopen sneller. ’Laat dat alsjeblieft nooit meer gebeuren.’


523 - Guernica - O

‘O …’
Schoorvoetend komt de gebogen vrouw dichterbij. Ze knijpt haar ogen halfdicht, loert bewegingloos naar het kleurrijke schilderij tegen de wand.
‘O …’
‘Mooi hé,’ zeg ik. ‘Maar ook droevig.’
Ze kijkt niet op. ‘Ja, heel droevig.’
Ik wil verder lopen, maar iets in de manier waarop ze naar Picasso’s ‘Huilende Vrouw’ kijkt, houdt me tegen.
‘Kent u dit schilderij, mevrouw?’
Ze kruist haar armen voor zich alsof ze iets vasthoudt en knikt terwijl een huivering door haar oude lijf jaagt. ‘Ja.’ Haar benige vinger wijst omhoog. ‘Dat … ben ik …’
Ze kijkt me aan.
‘Met mijn kind. In Guernica.’
‘O …’


522 - O

‘Ik weet het echt niet meer.’
‘Wat weet je niet meer?’
‘Wie of wat ik ben.’
‘O … dat is niet goed. Dat is zelfs slecht voor je eigenwaarde.’
‘Zie je wel!’
‘Wat bedoel je?’
‘Dat.’
‘Ik volg niet.’
‘Je zegt het toch. Je weet niet of ik iets ben of veel.’
‘Je spreekt in raadsels. Kan je dat in cijfers en letters vertalen?’
‘Je doet het weer.’
‘Maar ik volg niet.’
‘Wel, voor sommigen ben ik een O, voor anderen een 0, ze slaan me gewoon door elkaar alsof het allemaal niet uitmaakt. Om gek van te worden.’
‘0 …’


521 - O

'O ...’
Haast voelbaar overbrugt de klank haar rode lippen, een rilling jaagt door mijn lijf.
'Ik ...’
Haar gemanicuurde rechterwijsvinger vliegt in de hoogte, de lange nagel, voorzien van het identieke rood als haar lippen, smoort elk volgend woord in mijn twijfelende geest. Ze buigt naar me toe, bekijkt mijn bevende lijf van top tot teen, perst haar lippen op elkaar en schudt meewarig haar hoofd.
‘Die jurk past niet bij die stiletto’s!’
‘Ik …’
‘En dacht mijn lieve man echt dat die Hermès lippenstift voor algemeen gebruik was?’ Ze rukt het kleinood uit mijn hand. ‘Die is van mij!’
‘O …’


520 - O

‘Dat was niet helemaal wat ik verwachtte.’
Geïrriteerd kijk ik op mijn van legpuzzel. Ik zoek enkele stukjes die bijna identiek zijn,  als ik ze verwissel is mijn plan om zeep en als er iets is waar ik niet tegen kan …
‘Wat bedoel je?’
‘Wel, dat nieuwe woord. Het is …’
‘Wat is het?’
Ik concentreer me op mijn stukjes, de puzzel moet vandaag af en mijn plannen wijzigen nooit.
‘Gewoon, ik weet het niet wat ik ermee moet.’
‘Doe dan niet mee.’
‘Kan dat? Ik was van plan altijd mee te doen’
‘Natuurlijk, elke plan kan wijzigen.’
‘O.’


519 - Eet

De nietsvermoedende reet
Werd plots helemaal heet
Toen haar eigenaar op zijn tanden beet
En haar verraste met een vette scheet
Al is er iets wat hij heel goed weet
Maar telkens doet alsof hij het vergeet
Want de geur van zijn billenspleet
Is iets wat zijn vriendin slechts één keer verbeet
Dus werd de vloer onder zijn voeten behoorlijk heet
Toen ze een wc-rol naar zijn hoofd toesmeet
En hij verstarde door haar woedende kreet
Het wordt nu toch echt wel tijd dat je weet
Er is geen plek in dit huis voor jou en jouw zweetreet


518 - Het vergif van de piste

Zonder respect voor de normale habitat van het volk op twee latten, razen talloze nozems over de vlaktes en hellingen. De volledige breedte van de vers aangereden pistes moet eraan geloven, waarbij ze diepe groeven trekken om vervolgens zonder scrupules gezamenlijk neer te ploffen aan de kant. Of beter, het midden van de piste, ongeacht de breedte. Het immer wachten voor ze klaar zijn, is hemeltergend, de nonchalance en het gebrek aan eerbied zijn wraakroepend, maar er is geen onkruid tegen gewassen, ze blijven komen.
Ja, snowboarders zijn het vergif van de piste en daar zijn we fier op!


517 - Een slechte vakantie

‘Hoe was de skitrip? Het zag er geweldig uit.’
‘Het was vreselijk. Daar ga ik nooit meer.’
‘Oei? Het weer was toch schitterend?’
‘Dat was super. Nooit stralendere dagen gehad.’
‘De sneeuw? Ik zag foto’s. Die was toch perfect?’
‘Kon niet beter.’
Ik bestudeer de op elkaar geperste lippen. ‘Wat was er dan niet goed? De kamers?’
‘Die waren geweldig.’
‘Het restaurant?’
‘Top eten.’
Zucht. ‘De après-ski dan? Was die slecht?’
‘Rustiger dan anders, maar best oké.’
Mijn maag keert. ‘Wat was er dan zo slecht?’
‘De sauna en het buitenzwembad waren te koud, echt niet te harden.’


516 - Afscheid

Wuif naar mij, voor je in de ochtend gaat
Lach naar mij, telkens als je mij verlaat

Geef me een kus, voor je afscheid neemt
Kijk in mijn ogen, zorg dat je nooit vervreemdt

Geef me nog een hand, streel mijn wang
Breek nooit onze band, dan ben ik niet meer bang

Wuif naar mij, voor je onze thuis verlaat
glimlach naar mij, het is nog niet te laat


515 - Berichtjes UKV van de week - Schrijven Online - 28/01/2022

Je ziet er goed uit, schat!
'Leugenaar,’ fluister ik en glimlach naar de boodschap op de badkamerspiegel. Ik wacht tot het hete water genoeg van de nacht wegspoelt om de dag te beginnen en loop naar beneden.
Mooi jurkje, lieverd.
Ik grijns naar de tekst naast de koffiemachine en laat het zwarte goud de kilte in mijn lijf verjagen.
Volhouden. Alles komt goed.
Door de mist in mijn ogen zie ik de verblekende inkt van de post-its die jij voor mij achterliet, net voor je vertrok.
'Ik probeer,’ fluister ik. ‘Ik geloof je berichtjes. Bijna.’


514 - Qui-vive

‘Ik zorg er altijd voor dat ik weet wie leeft.’
‘Huh?’ Heel even trekt een visioen van een begrafenisondernemer voorbij, dan keer ik mij om. ‘Wat zeg je? Is er iemand dood?’
‘Nee, nee. Ik zeg dat ik er altijd voor zorg dat ik weet wie leeft.’
‘Dat begrijp ik niet.’
‘Weet je, die trend van al die sjieke franse woorden, dat vind ik maar niets. Maar voorzichtig zijn is wel zeer belangrijk. Mama leerde mij dat ik altijd op mijn qui-vive moest zijn, dus gooide ik dat even door Google Translate, et voilà.


513 - Qui-vive

'Voor mij geen nieuwe relatie meer.’
Haar handen wringen in elkaar.
'Een keer teveel gekwetst?’ vraag ik mijn jeugdvriendin.
De  traan glinstert al, maar net wordt ze gestopt in haar opmars.
’Zoiets.’ Haar stem trilt. ‘Maar dat overkomt mij niet meer. Daar let ik altijd voor op.’
Ik leg een hand op haar schouder, knijp er zacht in. ‘Weet dat ik er altijd voor je ben.’
Haar weerstand breekt, de tranen stromen volop.
Voorzichtig trek ik haar tegen me aan, breng haar trillende lijf tot rust.
'Nee, het mag niet,’ fluistert ze. ‘Dit mocht niet meer gebeuren.’


512 - Armageddon

Tien keer, minstens, zag ik deze patserige Bruce Willis film. Ik weet wat er komt, en kan dialogen declameren voor ze er zijn. En toch, telkens als het zoontje van een van de astronauten zegt : ‘mom? It’s the salesman on tv’ schiet ik vol. Het is onnozel, maar ik kan er niets aan doen.
Hetzelfde gebeurt als hij bij de landing weer opduikt en als Grace trouwt met haar grease nek. Schuldig, ik ben een softy, het raakt me. Keer op keer.
Maar goed, genoeg softiness, nu kan ik weer een paar mensen vermoorden in een van mijn verhalen.


511 - Ik ben er niet ...

'Ik ben er niet.’
Trede drie schreeuwt een waarschuwing, de krak stuurt de zenuw onder mijn rechteroog in overdrive.
'Ik ben er niet.’
Een slepende voetstap op het parket dwingt mijn tanden om mijn lip, de zilte voorsmaak verdicht de mist in mijn hoofd.
'Ik BEN er niet.’
Het scharnier schuurt, een druppel bloed bolt op uit de kras op mijn arm.
'IK BEN ER NIET!’
Mijn hand verliest haar grip op de kastdeur. Een nagel scheurt, onverstaanbare kreten verlaten mijn keel. Mijn adem stokt, ik knijp mijn ogen toe, plooi mijn lichaam dicht.
'Ik … ben er … n…’


510 - Naam

‘Echt spannend, het eerste achterkleinkind.’
De toekomstige overgrootmoeder glundert, de toekomstige grootmoeder evenzeer.
‘Weet je al hoe je genoemd wil worden, zus? Moemoe, bomma?’
Ze lacht. ‘Daar is nog tijd voor.’
‘Hebben ze al een naam?’
‘Nee.’
‘Ik heb een voorstel,’ grijnst de altijd grappige - denkt hij - nonkel. ‘Wat denk je van Luc?’
‘Het moet wel een mooie naam zijn,’ zegt oma doodleuk.
Met grote ogen staart haar zoon haar aan. ‘Wat zeg je, mama?’
Twee seconden stilte voor een schaterlach ontploft. ‘Een mooie naam, of wat dacht je?’
De immer grappige nonkel - denkt hij - lacht niet meer.


509 - RSVP

Hoelang
wacht je
op een woord dat nooit meer klinkt
droom je
van een gezicht dat je nooit meer ziet
luister je
naar een stem die je nooit meer hoort

Hoe vaak
reik je
naar een hand die je niet meer voelt
tracht je
naar de kus die je niet meer proeft
verlang je
naar een liefde die je niet meer vindt

Hoe snel
geniet je
weer van de aanraking die je zo hard mist
ben je blij
met de glimlach die je zolang niet zag
stop je eindelijk met wachten
op een antwoord dat nooit meer komt


508 - RSVP

Dertig stappen vooruit, twintig naar rechts. Daar is de boom. Onze boom. De vage contouren van onze initialen gluren door de verweerde bast. Ik streel jouw naam, voel de kus die je in mijn nek drukte.
'Ben jij daar?’
Je stem blijft stil, de wind jaagt het laatste blad van een tak. Het dwarrelt naar beneden, landt op mijn schouder. Waar jouw hand zo vaak rustte.
'Zie ik jou terug?’
De wind blijft stil, bladeren zijn er niet meer om jouw stem te dragen. Ik druk een kus op jouw naam, keer me om en wacht. Tot je antwoordt.


507 - RSVP

Graag heet ik jou welkom op dit bijzondere samenzijn.
De sierlijke letters op het perkament brengen mijn razende hart tot rust.
Er is een plekje speciaal voor jou, dicht bij jouw dierbaren.
Een traan rolt over mijn wang, de warmte die afstraalt van het knisperende papier zalft de pijn die door mij gaat.
‘Ik kijk ernaar uit.’
De tafel is gedekt met ons beste bestek.
De hunkering naar het feest schildert een glimlach op mijn gelaat.
Met gouden lepels en de beste rijstepap.
Rimpels om mijn mond smelten weg.
Laat je weten wanneer je komt?
‘Zeker. Nu.’


506 - Overkant

‘Mama, ik ben bang.’
‘Het is oké, jongen. Straks zijn we aan de overkant.’
Mama’s woorden branden door mijn hoofd als ik op adem kom. Ik loer om mij heen, ik ben alleen. Ik voel de slagen van de golven nog, veeg het vuil van mijn gezicht, kruip overeind. Verderop licht de maan een groepje spookachtig op. Ik herken de mannen die ons in het bootje hielpen. Ze nemen het geld in ontvangst zoals ze bij mama deden. Ik staar naar de boot die de branding in wordt gestuurd, ik wil roepen, mijn stem is stom. Waar is mama?


505 - Werker

‘Dag Jan, ik ben Ellen.’
‘Dag Ellen. Jij bent mooi.’
‘Dank je. Jij ook.’
‘Mag ik jou strelen?’
‘Natuurlijk.’
‘Je bent zacht.’
‘Dank je.’
‘Wat doe je?’
‘Ik maak je klaar. Is dat goed.’
‘Ja.’
‘Waarom pak je hem in?’
‘Zodat hij beschermd is.’
‘Zoals een regenjas?’
‘Zoiets ja.’
‘Wow, hij is helemaal weg. Is dat … Dat voelt …’
‘Rustig, Jan. Laat het komen. Het is oké.’
‘Dat was fijn.’
‘Dat is goed. Wil je nog?’
‘Ja, maar niet nu. Het is tijd om tv te kijken.’
‘Goed, dan kom ik nog eens terug. Vind je dat fijn?’
‘Ja.’


504 - Ronchopathy

Bomen vallen krakend om mij heen, of is het het geluid van jouw verstoorde ademhaling die de muren doet trillen? Rapporten van luidruchtige UFO’s die de nachtelijke rust verstoren, duiken steeds vaker op, ik geef je een duw en breng de buitenaardse wezens tot rust. Voor even.
Maar vannacht is er iets anders, iets extra. Het getrippel op zolder vermengt haast ritmisch met jouw ronchopatische symfonie. Jouw staccato ritme versterkt, de stapjes volgen. Kwam jouw neus tot leven? Kreeg ze een eigen bewustzijn? Of …
Schreeuwend schiet ik wakker, de gigantische neus vlucht weg met het getrippel boven mijn hoofd.


503 - Goedgemutst

‘Waarom lach je altijd? Zo mooi is het leven niet.’
Ik blijf stil, schenk hem mijn breedste glimlach en loop verder.
‘Ben je naïef? Niemand is altijd positief.’
Ik knik en ga door met mijn werk.
‘Het is niet mogelijk dat je nooit iets slecht meemaakte. Word toch wakker, man!’
Dromerig kijk ik haar aan, haal mijn schouders op. ‘Ik ben wakker, my dear. Bijzonder wakker.’
‘Waarom ben je dan zo goedgemutst?’
‘Ken je Smokey Robinson?’
‘Wie?’
‘Laat maar.’
Ik keer om en zing The Tears of a clown tot mijn glimlach de tranen van mijn ziel opnieuw overstemt.


502 - Goedgemutst

‘Dank je.’
Een kille traan raakt je als ik jou naar jouw laatste rustplaats breng.
‘Ik zal je missen.’
Nooit week je van mijn zijde, tot je de prooi werd van de tijd. We delen fijne herinneringen, maar de dag van afscheid is gekomen.
Het unieke gevoel dat jij mij schonk, is onvervangbaar, met veel dankbaarheid denk ik aan jou terug. Het doet pijn, maar je verdient je rust en ik ben blij met de nieuwe goede muts die mijn hoofd siert. Het went wel en ze is best warm en mooi, maar ze is niet jij.


501 - Goedgemutst

‘Beren.’
‘Wat zeg je?’
De grijns om haar mond neemt Samantha Ramsdell proporties aan.
‘Russische.’
Ik wil me omkeren, negeren is de beste manier om verder te kunnen met mijn leven, maar haar grijns wordt zo mogelijk nog breder. Mijn kleine teen bevriest in de ommekeer, grommend kijk ik haar aan.
‘Beren?’
‘Of konijnen.’
‘Voel je je niet goed.’
‘Soms ook vossen of marters.’
Ik voel aan haar voorhoofd, haar grijns bereikt haar oren.
‘Tegenwoordig ook veel namaak.’
‘Laat maar.’
‘Maar nee. Je wilde toch weten wat een goede muts is?’
‘Euh ja …’
‘Wel, Russische oesjankas zijn altijd goedgemutst.


500 - Goedgemutst UKV van de week - Schrijven Online - 14/01/2022

‘Je bent een gekke muts,’ zei papa als ik mijn rode sokken aantrok en op mijn handen door het huis liep.
‘Dank je papa!’ riep ik en liep weer iets omver.
Hij lachte, mama werd boos en riep dat ik het van mijn eigen centen kon betalen. Papa knipoogde en stak me stiekem wat geld toe als mama het niet zag.
Papa is er niet meer, mama is altijd boos. Rode sokken draag ik niet meer, maar wel de groene muts die ik net voor het einde van hem kreeg.
‘Dan ben je altijd goedgemutst,’ lachte hij.
Ik probeer.


499 - Vertraging

‘Wat gebeurt er?’
Mijn stem klinkt hol, botst ergens tegenaan, mijn ogen slagen er niet in te openen. Mijn oren registreren het geloei van sirenes. Dichtbij. Te dichtbij. Niet goed.
‘Is er iets gebeurd? Kan ik helpen?’
‘Rustig meneer. Het is oké.’
Verward probeer ik mijn ogen te openen, het lukt nog steeds niet. Wie praat daar tegen mij?
‘Wat doet die ziekenwagen hier?’ fluister ik.
‘Het komt goed, meneer, gewoon rustig zijn.’
‘Wat? Waar ben ik?’
‘Er was een ongeval, meneer.’
‘Oei, zijn er gewonden? Toch niets erg.’
‘U bent gewond meneer, maar het komt goed.’
‘Oei …’


498 - Wacht

Trillend kom je tot stilstand.
‘Wat is er?’ roep ik vanuit het puin van mijn dromen. ‘Waarom stop je?’
Stilte omringt mij, het zwart voor mijn ogen pulseert.
‘Antwoord! Ik heb recht op een uitleg.’
Het blijft stil. Roerloos staar ik naar het plafond, luister naar het geruis in mijn oren, naar het bloed dat steeds luider door mijn aderen stroomt.
‘Je moet verder doen,’ roep ik, de stilte geeft geen krimp, twijfels en angsten houden zich klaar.
Ik zucht diep, keer me op mijn zij en wacht tot het ochtendlicht een einde maakt aan weer een slapeloze nacht.


497 - Nummer 1

‘Ik ben een martelaar! Maar vrees niet! Ik geef niet op! Ik ga door tot de mensheid gelooft dat ik het bij het rechte eind heb en dat zij mij volgen.’
Gemurmel stijgt op uit de menigte. Instemmend gemompel vermengt met afkeurend gegrom.
‘Bedrieger! Jij bent niet ons voorbeeld. Wij offerden meer op voor onze vrijheid dan jij ooit zal doen!’
‘Hij is een zoon van zijn vader!’ roept een ander. ‘We moeten hem aanbidden. Hij is de nummer één!’
‘Forty love,’ klinkt uit de Rod Laver arena.
‘Amen,’ knikt een vluchteling die met zijn beker rondgaat.


496 - Redding

‘Ik zie het niet zitten.’
Meewarig kijkt de grijsaard naar de jongeling aan de overkant.
‘Nu al? Dat is snel.’
De jonge ogen draaien in afschuw. ‘Ik hoopte dat jij wat beters zou achterlaten, maar hier is geen beginnen aan. Zoveel agressiviteit en egoïsme. Hoe moet ik dat onder controle krijgen?’
‘Doe zoals ik, dag per dag.’
Twijfelend schudt de een-weekse snaak zijn hoofd. ‘Denk je dat het mogelijk is? Zo weinig tijd.’
‘Je hebt 358 dagen om beter te doen. Stap voor stap. Als wij er niet meer in geloven, wie zal de mensen dan nog redden?’


495 - De lotgevallen van ...

Ratelend komt de molen tot stilstand, bal nummer zeven botst naar buiten.
‘Ja!’ klinkt vanop het podium. ‘Het lot is gevallen!’
Iedereen wordt stil. Angstige blikken vliegen naar het stuk papier in hun hand, ontgoochelde kreten overheersen, tot het besef overheerst dat tenminste één gezin een uitweg heeft uit dit dodendal. De wetenschap dat voor al de rest hetzelfde, snel eindigende lot wacht, verspreidt droefenis, maar ook berusting. Opluchting zelfs. De uitzichtloze strijd is voorbij, iedereen is doodmoe.
Poort zeshonderdzesenzestig opent, aarzelend lopen de winnaars naar het licht, alles wordt weer stil als de overbevolkingsoplossing in gang wordt gezet.


494 - De lotgevallen van ...

Ergens, dichterbij dan je denkt, bestaat een bijzondere plek. Klein, vol fijne mensen, elk op hun manier zoekend naar dromen, erkenning en mooie momenten.
Midden erin vertoeven drie speciale wezentjes die dagelijks de mensjes verbazen met dromen in alle vormen, maar slechts in één maat. Stiekem zijn ze een beetje bang voor de alsmaar zwaardere opdrachten die woordhouder Daan wekelijks uit haar hoed tovert, maar met zwoegen, inspiratie en veel herschrijven overleven ze telkens weer.
Onvermoeibaar gaan ze door, genietend van de vele fijne reacties van de mensjes die ingetogen Ukje, temperamentvolle Kaatje en grensverleggende Veetje blijvende energie geven.


493 - De lotgevallen van ... UKV van de week - Schrijven Online - 07/01/2022

Mijn ogen sperren wijdopen, de ratelende pellicule vertoont vlekken als ze haar wazige beelden op mijn netvlies brandt.
Een gefaald huwelijk rolt voorbij, en nog één. Gekwetste vrouwen, huilende kinderen, roepende schoonouders. Lachende advocaten. De herinneringen scheuren stukken uit mijn hart, de wonden rijten huilend weer open.
Een steil opgaande carrière, een wonderkind, een voorbeeld voor de zakenwereld. Voor heel even. Het kaartenhuisje stortte in elkaar. De beloftes smolten weg.
Mijn memoires zouden alles rechtzetten. Ze zoeken lezers.
‘De lotgevallen van een gefaalde man,’ leest de aftiteling van mijn leven.
‘Geen kaskraker,’ fluistert Sint-Pieter. ‘Maar kom maar binnen.’


492 - De lotgevallen van ...

‘Wat denk jij ervan?’
‘Waarvan?’
‘Wat er vorig jaar gebeurde bij de Kardashians.’
Een lange stilte, ingevuld door een uitgebreide inspectie van de sterrenloze hemel, valt tussen ons.
‘Wel?’
Het blijft stil, de zoektocht naar exoplaneten en aanverwanten gaat onverdroten verder.
‘Wat zie je?’
Langzaam keert haar hoofd naar mij.
‘Ik zoek naar antwoorden op jouw vraag.’
‘Daarboven?’
‘Waar anders?’
Ik haal mijn schouders op. ‘En wat is het antwoord?’
Een grijns siert haar mond. ‘Wat als ik je zeg dat ik evenveel van de lotgevallen van de Kardashians begrijp als hoe het heelal in elkaar zit?’


491 - Hoekje

‘Zeg, het is zolang geleden dat ik Hendrik nog zag. Weet jij waar hij is?’
'Ja, hoorde je het niet?’
'Nee, wat?’
'Hij ging het hoekje om.’
Die sterke man? Verdere woorden versmachten in mijn keel.
'Ja, het was hoog tijd. Hij hield het hier echt niet meer.’
‘Ai nee, ocharme zijn vrouw.’
'Zij ging met hem mee hoor.’
‘Meen je dat?’
‘Natuurlijk, die horen voor eeuwig bij elkaar.’
‘En de kinderen?’
‘Ook mee natuurlijk.’
‘Wow, heavy.’
‘Hoezo heavy? Wat voor ouders zouden zij zijn als zij zonder hun kinderen naar die nieuwe appartementen om het hoekje zouden verhuizen?’


490 - Kroketten

‘Zijn er kroketten, opa?’
Ik sluit mijn ogen, ruik die warme geur van gekookte aardappelen. Mama plet ze in de passe-vite, mengt net genoeg melk en boter om de puree smeuïg te maken, voegt peper en zout in perfecte verhoudingen toe.
‘Mogen we beginnen, mama?’
Ongeduldig wachtten we tot mama het startschot gaf en wij met grote lepels de puree in het krokettenmonster propten om zo stabiel mogelijk de lange gele worsten naar buiten te duwen.
‘Ik snij ze,’ riep ik steevast.
Allemaal even groot, klaar voor het beslag en de chapelure. Echte kroketten! Ik mis ze. Ook …


489 - Happy 99 woorden

Negenennegentig woorden op een rij
bij de start van elke UKV een vormeloze brij
tot ze samensmelten, op hun plekje rollen
nieuwe verhalen door ons hoofdje tollen

negenennegentig woorden op een rij
soms maken ze ons blij
dan weer droef, pijl in ons hart
verwarmen ons, gedeelde smart

negenennegentig woorden op een rij
voor een like, commentaar, intellectuele hersenspinnerij
elke maandag sidderen en beven
welk WvdW zal Daan ons geven

negenennegentig woorden op een rij
dankbaar dat ik er deel van ben, het maakt me vrij
bij het einde van weer een jaar
waar inspiratie niet schaars was, voorwaar


488 - Euh...

‘Mama?’
‘Ja, lieverd.’
‘Wat zijn goede voorhemels?’
Ik veeg mijn handen af aan de voorschoot, streel haar lange haren.
‘Waar hoorde je dat?’
‘De radioman zei dat iedereen goede voorhemels moet maken voor het nieuwe jaar.’
Ik barst in lachen uit, haar verongelijkte blik jaagt de lach snel weer weg.
‘Sorry, lieve schat. De man bedoelde goede voornemens.’
‘Dat zei ik toch!’
Ik glimlach.
‘Wat is dat?’
‘Dat zijn dingen die je volgend jaar beter wil doen dan dit jaar.’
‘Zoals in school?’
‘Zoiets ja.’
‘Krijg je dan ook een slecht rapport als je die voornemens niet haalt?’
‘Euh …’


487 - Bono animo

‘Weet je het al, Jan?’
‘Huh? Wat?’ Hij kijkt niet op uit zijn boek. ‘Vergat ik iets?’
‘Nee, maar het is toch die tijd van het jaar?’
Verveeld legt hij zijn boek neer, zijn linker wenkbrauw verkent nieuwe hoogtes. ‘Welke tijd van het jaar?’
‘Wel, dat we terugkijken op hoe het afgelopen jaar was en goede voornemens maken om het volgend jaar beter te doen.’
Hij schudt zijn hoofd, neemt het boek weer op en kijkt me grijnzend aan over de harde kaft.
‘Retrospectie: goed, slecht en alles ertussenin. Introspectie: helemaal hetzelfde. Bono animo: zinloos. Tot volgend jaar?’


486 - Geel

Opnieuw is de dijk verlaten, gejaagd door een razende wind laat hij de hond uit. Ook vanavond sterft de hoop dat iemand hem begroet een stille dood.
‘Ik ben niet alleen!’ roept hij.
De wind verslindt zijn kreet, tart zijn hoop dat hij niet de enige overlevende is van de gele koorts.
‘Morgen zoeken we anderen!’
De bulderende golven sleuren zijn woorden mee, enig antwoord slaagt er niet in boven het geraas uit te stijgen.
Zoals elke avond maakt hij een selfie.
‘Mooi,’ grijnst hij. ‘Die zou vroeger veel likes opgeleverd hebben.’ De grijns barst, zijn schouders zakken. ‘Morgen.’


485 - Sterren

Opnieuw verdwijnt de kleine Pieter voor het krieken van de dag naar buiten. Vragend kijkt oma naar opa, hij haalt zijn schouders op. ‘Een verrassing?’
Oma glimlacht, streelt de blonde krullebol die even later naar binnensluipt.
‘Alles oké lieverd?’
Heldere ogen lachen naar haar.
‘Bijna oma. Bijna.’
‘Mag ik weten wat je doet?’
‘Ik zorg dat mama en papa terugkomen.’
De glimlach verstart, de pijn van het plotse ongeval raast weer naar boven.
‘Ze zijn nu sterren.’ In zijn hand houdt hij een beschilderd stop-ei vol sterretjes. ‘En ik leer de kippen hoe ze sterren-eieren moeten leggen.’


484 - Stop-ei

‘Lieverd, dit is voor jou.’
Verwonderd kijk ik naar het houten ei dat mama in mijn handen stopt. Ik zag het vaak op haar kast in een staander, geen idee van de oorsprong.
‘Wat is het, mama?’
‘Een stop-ei.’
‘Wat is dat?’
‘Dat stopt boze krachten. Als je dat op je kast zet, weerhoudt het de mensen in je omgeving ervan om je te kwetsen. Niemand kan nog gaten in je ziel prikken of je pijn doen.’
‘Werkt dat echt?’
Een brede glimlach vormt om haar mond.
‘Nee, maar erin geloven is wel een goed begin, niet?’


483 - Stop-ei

‘Je bent een nietsnut!’
Priemen drijven in zijn buik, hij slikt krampachtig.
‘Het stopt, ik vertrek.’
Hij sluit zijn ogen, ademt diep, de pijn in zijn buik blijft.
‘Ik neem de kinderen mee, jij kan niet voor hen zorgen, jij bent …’
Zijn rechterhand vliegt omhoog, haar woorden vallen stil.
‘Prik me lek zoveel je wil met je verwijten.’ Hij hapt naar adem. ‘Maar mijn kinderen neem je niet af.’
Zijn linkerhand omklemt grootmoeders houten ei, haar woorden drijven door zijn hoofd.
‘Laat niemand je ooit kwetsen, Peter, en als het pijn doet, denk aan mij, ik zal je helpen.’


482 - Kerst

Mompelend loopt hij tussen de kerstverlichting, de warmte van andere jaren lijkt spoorloos. Hij rammelt aan de deur van de kerk, maar ze blijft dicht.
Volg de middernachtviering via www.nachtmis.com, hangt op de deur.
‘Klote internet!’
Vol heimwee denkt hij terug aan de glühwein en warme soep die hij in deze nacht steevast op enkele plekken kon scoren. Nu krijgt hij kou van de feestelijke taferelen achter half dichtgeschoven gordijnen waar het gezang zachter klinkt dan anders.
Kerst brengt warmte voor iedereen, schreeuwt een ander bord.
‘Iedereen?’ Hij zucht en zingt ‘Stille nacht, klote nacht. Niemand slaapt, eenzaamheid wacht...’


481 - Update

‘Is het nog ver?’
‘Waar dat felle licht schijnt moeten we zijn.’
‘Die ezel schokt nogal.’
‘Ik weet het, nog even volhouden.’
‘Er is zeker wifi?’
‘Ja hoor, all inclusive.’
‘Je kreeg toch bevestiging van de reservatie?’
‘Rustig, er is plaats.’
‘Weet je nog de vorige keer? In die stal?’
‘Dat is wel heel erg lang geleden hé.’
‘Ik wil niet nog eens in het stro bevallen.’
‘Rustig nou maar.’
‘Bel die wijzen ook maar af met hun belachelijke cadeaus, ik wil geen dieren en geen stinkende herders.’
‘Hmm, wat is dat daar?’
‘Wat? Jozef? Jozef, waar ben je?’


480 - Geloof

‘Niemand gelooft nog in mij.’
‘Wat zeg je, Jesus?’
‘De mensen geloven niet meer in mij, ze vieren kerst, maar niet mijn geboorte. Kerken lopen leeg, ze worden markthallen en huizen van vertier. Alles waar ik voor waarschuwde, komt uit. Luisterde er dan echt niemand naar mijn woord?’
‘Misschien …’
‘Ja?’
‘Misschien moet je op Facebook en Twitter gaan. Ik ben er zeker van dat je snel veel volgers zal hebben.’
‘Maar dat staat vol met halve waarheden, eenzijdige meningen en leugens.’
‘Klopt, maar je moet daar niet liegen. Het is ook toegelaten om de waarheid te vertellen.’
‘Echt?’


479 - Spuwen

‘Nog even, Jan. Ze zitten vast, dat weet ik, maar probeer het.’
Hij hijgt en piept, zacht klopt de verpleegster op zijn rug, masseert zijn pijnlijke nek. ‘Goed zo.’
De tienjarige jongen ademt raspend, hij sluit zijn ogen en neemt enkele grote happen van de aerosol die moet helpen die venijnige slijmduivels los te maken van zijn luchtwegen.
'Sta ja al hoog op de donorlijst?’ vraagt de verpleegster aarzelend.
Dromerig kijkt hij haar aan. ‘Ik wil niet dat er iemand voor mij sterft.’ Hij ademt zo diep in als hij kan en werkt de laatste slijmen eruit. Voor nu.


478 - Spuwen

Gehaast loopt ze voorbij de strak geklede mannen. Ze maakt zich klein, negeert hun opmerkingen.
'Laat het,’ klinkt mama’s stem. ‘Ze weten niet beter,’
Hun blik vertelt iets anders, maar ze schudt de verwijten af, loopt langs de achterdeur naar binnen en stapt even later in vers gesteven jurkje en met opgeheven hoofd het restaurant in. De mannen kijken naar haar, geen blik van herkenning verschijnt.
'Vier wodka,’ roepen ze. ‘Snel!’
'Zeker.’
Ze glimlacht als ze denkt aan wat ze met hun drankjes kan doen. Haar gezicht is strak als ze de glazen voor de mannen zet.
‘Gezondheid heren.’


477 - Spuwen

‘De wereld zal op jou spuwen, jongen.’ Papa’s handen klemden om het stuur van zijn oude wagen, zijn lippen persten op elkaar als hij de schakelpook knarsend verzette. ‘Maar wat je ook doet, doe niet hetzelfde.’
‘Maar … moet ik me dan laten doen?’
Hij schudde zijn hoofd, de rimpels om zijn ogen golfden mee met de glimlach om zijn mond.
‘Nee, jongen. Niet laten doen, beter doen. Bewijzen dat ze geen gelijk hebben.’
Ik begreep hem niet, spuwde wel en de wereld spuwde nog harder terug. Tot ik beter deed en het spuwen stopte.


476 - Nacht

Bijna is het zover, met volle teugen geniet de nacht van haar overmacht op de dag. Slechts met mondjesmaat laat ze haar Yang toe om licht te schenken aan de wereld, krampachtig houdt ze vast aan het maximum aantal minuten die haar in de duisterste dagen van het jaar zijn geschonken, ook al weet ze dat deze heerschappij snel weer eindigt.
Slechts enkele uren duurt haar absolute suprematie, dan start de zon haar overwinningstocht weer en zal ze niet stoppen voor het duister teruggedreven is naar waar het hoort en de mensen weer licht vinden in hun leven.


475 - Welkom (of niet?)

Hoge poorten blokkeren mijn toegang. Verward kijk ik op. ‘Wat is dat? Waarom mag ik niet binnen?’ Niemand antwoordt, ik kijk rond, mijn nek kraakt. ‘Menen ze dit?’ De leegte echoot mijn stem, onder mij klinken gedempte kreten. Ik haal mijn schouders op, loer verward rond, opluchting kalmeert me als ik op een knop langs de poort druk en ‘Hemelpoort’ in sierlijke letters oplicht.
‘Ja?’ klinkt verveeld.
‘Mag ik binnen?’
‘Scande u uw CST?’
‘Euh, dat heb ik toch niet meer?’
‘Sorry, geen toegang dan. Geen spuit, geen hemel. Maar probeer zeker beneden, daar heb je dat niet nodig.’


474 - Vraag

Spijt licht op als middernacht dichterbij kruipt. De verlossing die de bodem van mijn glas beloofde, is niet beter dan de leugens die ik hoorde in de schijn van de hete zon.
Had ik maar … Waarom luisterde ik …
De eindeloze rij dingen die ik anders had moeten doen, verlichten de nacht helderder dan een volle maan op speed.
‘Nee!’ roep ik zo hard ik kan, maar niemand hoort mij.
‘Stop,’ klinkt in mijn hoofd. ‘Vergeet zij die niet eerlijk waren. Richt je op zij die het wel zijn.’
‘Zijn die er dan?’
‘Kan je leven met een nee?’


473 - Man

De helder verlichte vitrine poogt warmte in mijn lijf te jagen, ik trek de door gaten geteisterde muts dieper over mijn hoofd. Herinneringen aan een brandende haard en heerlijke geuren uit de keuken razen door mijn hoofd.
Opnieuw geeft papa mij een borrel.
‘Je bent oud genoeg, jongen. Tijd om man te worden.’
Mama schudt haar hoofd, papa negeert haar.
'Nog eentje. Toe maar.’
‘Je had naar mama moeten luisteren,’ zweeft door mijn hoofd, voor het weer stil wordt.
Ik trek mijn kraag hoger, loop langs de jeneverkraam, - hey Jan, the usual?’ - en ga op zoek naar een slaapplek.


472 - Uitentreuren

We blijven herhalen
Dat we al deze toestanden
Niet kunnen blijven vermalen
 
We blijven roepen bij elke kans
Dat als we zo blijven roven
We niet meer ontspringen aan de dans
 
We blijven smeken om aandacht voor de natuur
We mogen niets zomaar als normaal beschouwen
Of we eindigen in het louterende vuur
 
We moeten veranderen voor de realiteit ons verslaat
En wat we ook nog proberen
We alleen kunnen beseffen, het is te laat
 
We moeten herhalen uitentreuren
Als we nu niet snel veranderen
Is al wat ons rest, brandende helledeuren


471 - Uitentreuren

'Je valt in herhaling.'
'Hoezo, ik val? Ik sta toch recht.'
'Grappig, ik bedoel, je klinkt als een kapotte grammofoonplaat.'
'Huh? Wat is een grammofoonplaat?'
'Juist, dat is van voor jouw tijd. Je klinkt als een echo van jezelf. Je weet toch wat een echo is?'
'Natuurlijk weet ik dat, maar we zijn toch niet in de bergen.'
'Laten we het erop houden dat je altijd hetzelfde zegt.'
'Hoezo, wat zeg ik dan?'
'Altijd hetzelfde.'
'Heb je een voorbeeld?'
'Je weet toch zelf wel wat je altijd zegt?'
'Nee, maar wat ik wel weet, is dat jij jezelf uitentreuren herhaalt.'


470 - Uitentreuren

Weer tuimelen er enkelen naar binnen, hun aanblik jaagt rillingen door mijn lijf.
'Laat me met rust!'
Nieuwe combinaties vormen voor mijn ogen, de kriebels groeien aan.
'Wie zijn jullie?'
Het antwoord blijft uit, de stroom houdt niet op.
'Vanwaar komen jullie?'
Gefluister groeit, dringt in mijn oren. 'Weet je dat niet?'
‘Ken ik jou?’
‘Natuurlijk’! klinkt diep in mijn hoofd. 'Jij maakte mij.'
'Wat? Ik?'
'Ja, jij.'
'Hoezo? Ik begrijp het niet. Waarom?'
'Jij wilde toch inspiratie. Jij wilde ideeën.'
Ik hap naar adem. Ja, dat wilde ik, maar zoveel? Tot uitentreuren?
'Vertraag alsjeblieft. Mag ik wat rust?'


469 - Uitentreuren

Het ruisen van de bladeren echoot jouw stem, ze fluistert in de opspattende regendruppels, zingt een lied in het optreden van de vogels.
De vreugde in jouw ogen lacht naar mij in de tot rust gekomen plassen, ze knipogen in de rimpel die groeit door de trilling van mijn voet.
Jagende wind streelt mij zoals jouw zachte vingers mij beroerden, de vriezende kou trekt strepen op mijn wangen waar jouw handen mij ooit verwarmden.
Geen plek bestaat waar jij niet bent, geen moment schrijdt voorbij waar ik jou niet voel in de wereld om mij heen.
Jij bent, altijd.


468 - Uitentreuren

‘Wat is er met je oog?’
‘Oh, niets, ik ben gevallen.’
‘Opnieuw? Zoals vorige maand?’
Ze zwijgt en schuift haar mouwen over haar polsen.
‘En je knie?’
‘Ook gevallen, ik ben nogal onhandig, weet je.’
‘Zoals twee maanden geleden?’
Ze ontwijkt mijn blik, haar ogen flitsen van links naar rechts, een hoge rolkraag bedekt haar ranke hals.
‘Ben je zeker dat alles oké is?’
‘Ja hoor, alles goed.’
‘Zou je toch niet eens naar een dokter gaan?’
‘Nee hoor, het is oké.’
‘Dat denk ik  niet.’
De krop in haar keel is meer antwoord dan ik wil.


467 - Uitentreuren

‘Ja, mama, ik zal voorzichtig zijn.’
‘Nee, mama, ik rij niet te snel.’
‘Ja, mama, ik ben op tijd thuis.’
‘Ik loop niet alleen terug, mama, er is iemand bij me. Wees toch niet zo ongerust! Ik ben geen baby!’
‘Ja, mama, ik eet genoeg groenten.’
‘Nee, mama, ik drink niet te veel. Echt niet.’
‘Ja, ik spaar voor later, mama, we doen niet alle centen op hoor.’
‘Ja, mama, ik zal oma bellen.’
‘Mama! Ik ben geen kind meer, ik weet dat wel!’
‘Mama, stop alsjeblieft, je overdrijft!’
‘Mama? Waar ben je?’
‘Oh mama, ik mis jouw stem.’


466 - No regrets

‘Kijk voor je!’
‘Maar …’
‘Er is niets achter je dat de moeite is. Dat is voorbij. Vooruit. Kin omhoog, rug recht en voor je kijken.’
‘Maar het doet zo’n pijn.’
‘Denk je dat die pijn weggaat door te blijven denken aan hoe het had kunnen zijn? Wat er zou gebeurd zijn als je dingen anders deed?’
‘Euh … Nee?’
‘Nee, inderdaad. No regrets, ken je dat?’
‘Ja …’
‘Goed, vanaf nu, bij elke gedachte aan hoe je iets anders had kunnen doen, zeg je zeven keer in je hoofd: no regrets. Tot het overgaat. Beloofd?’
‘Ja …’
‘Goed. No regrets. Vanaf nu!’


465 - Thuis

Tergend traag komt de trein tot stilstand, mijn hart raast omgekeerd evenredig met de snelheid van de boemel. Flitsend gaan mijn ogen van paal tot paal, mijn adem stokt als ik haar lange haren zie.
Ranke vingers wuiven, jagen mijn hartslag hoger. Ik wankel als ik de treden afdaal, het geluid van mijn voeten op het perron rolt als een donder door mijn razende hoofd.
Zal ze … zou ze mij ... mag ...
Alle spanning versplintert als haar brede glimlach alles is wat ik nog zie. Haar koele handen verjagen mijn onzekerheid, haar zachte lippen versmachten elke twijfel.
Ik ben thuis!


464 - Afspraak

Ze ontwijkt de ogen van de man achter de balie.
'Een kamer alsjeblieft.’
Ongeïnteresseerd accepteert hij de cash, plukt de sleutel met roze veer van de haak.
‘Nummer zeven.’
Ze knikt naar de man aan de bar, hij slentert naar de lift, wacht tot de deuren sluiten voor ze de schroom in de hoek smijten en er net in slagen hun kleren aan te houden tot de kamerdeur dichtvalt.
De receptionist kijkt niet op als ze een uur later de sleutel voor hem legt. Hij glimlachte al toen de man grijnzend naar buiten glipte.
'Tot volgende week,’ mompelt hij.


463 - Voordeel-nadeel

Gejaagd prikt zijn stok in de bak. ‘Weer niets!’
Hij woelt nog even wild, voor hij grommend verder loopt. De woede op zijn gezicht groeit, ik durf hem bijna niet benaderen. Elke dag zie ik hem, altijd is hij goedgezind, ondanks de duidelijke uitdagingen in zijn leven. Nu behoort die vrolijkheid zichtbaar tot het verleden. Ik moet het weten, stap op hem toe.
‘Sorry …’
‘Wat!’
‘Is er iets?’ Aarzelend wijs ik naar de vuilnisbak. ‘U lijkt niet gelukkig.’
‘Dat zal wel zijn, godverdomme! Jullie klotevolk met jullie anti-verspilwoede. Er blijft niets meer over voor mij.’
‘Ah … oei …’


462 - Dat is het!

‘Ik …’
‘Ja, mevrouw?’
Verward kijkt de strak in het mantelpak gestoken vrouw over de balie. Haar opgestoken dot wijst recht naar het plafond.
‘Ik zoek …’
‘Ja?’
De frons op haar voorhoofd verdiept. ‘Je weet wel. Dat ding. Je gebruikt het elke dag.’
‘Een tandenborstel?’
‘Nee nee, dat niet, je gebruikt het vaker. Verdorie, wat is het nu weer?’
‘Een zakdoek misschien?’
‘Nee, nog vaker. Ik zou het honderd keer zeggen, maar …’
‘Iets om te eten?’
Haar hoofd gaat wild heen en weer. ‘Nee!’
‘Sorry mevrouw, maar misschien kan u terugkomen als u uw geheugen terug heeft.’
‘Dat is het!’


461 - Vergeten

‘Eén wens, stel dat je één ding aan jezelf kan veranderen, wat zou dat zijn?’
Vragend kijkt de jonge vrouw de kamer rond, de blik op oma’s gezicht jaagt een rilling door haar lijf.
‘Mijn geheugen,’ fluistert de vrouw. Een traan hobbelt door de groeven van haar gerimpelde wangen. Even loert ze uit het raam voor ze haar nichtje over de rijkelijk gevulde kersttafel aankijkt.
‘Wat, oma? Wat wil je?’
Een huivering loopt door haar lichaam, haar kromme vingers wringen in elkaar.
‘Vergeten … Zodat ik niet meer elke nacht moet horen hoe de kinderen schreeuwden in het kamp.’


460 - Geheugenverlies

‘Prachtige foto.’
‘Welke bedoel je, schat?’
Zijn vingers trillen als hij de plastic beschermfolie moeizaam van de foto trekt. Enkele minuten staart hij stil naar de felrode kleuren op het glanzende papier. ‘Deze. Die zon, die grillige rotsvormen. Prachtig! Is dat niet … Wacht, niet zeggen. Dat is Monument Valley, niet?’
Voorzichtige hoop verlicht haar ogen. ‘Ja schat, dat is Monument Valley, zalige reis.’ Haar stem trilt. ‘Weet je nog de indiaan die deze foto maakte?’
Dromerig kijkt hij op, zijn hoofd valt scheef, zijn glimlach vliegt uit het raam.
‘Ja … maar wie staat er op die foto?’


459 - Oh jee

Oh jee,
het zit weer niet mee
de avond van sinterklaas
kan ik alleen maar roepen, helaas
geen woord van de week vandaag
oh lieve Daan, is het teveel als ik je vraag
om er toch nog snel een te verzinnen
zodat we met z’n allen kunnen beginnen
onze fantasie weer in gang te trappen
doorspekt met mooie zinnen en een paar grappen
oh lieve Daan, red ons van de radeloosheid
en geef ons nog een beetje respijt
voor eeuwige duisternis wacht op ons pad
en wij met heimwee terugdenken aan wat we ooit hebben gehad


458 - Speculaas UKV van de week - Schrijven Online - 10/12/2021

Kriebelend dringt de zachte geur van versgebakken speculaas in mijn neus. Het haardvuur knettert vrolijk, warmte streelt onze gezichten terwijl opa goedkeurend gniffelend vanuit zijn gemakkelijke fauteuil naar de lange rij kleinkinderen kijkt.
‘Klaar?’ roept zijn oudste dochter.
Nog een kleine organisatorische krachtsinspanning, dan vormt de jeugd twee heuvelachtige rijen en loeren ze ingespannen naar de dirigente. Ze heft haar hand, tien diepe ademtochten weerklinken, waarna “Dank u Sinterklaasje” jubelend de kamer inrolt.
Even zweven opa’s ogen naar de foto op de schouw, dan vallen ze glimlachend toe en dragen de gezangen genoeg kracht over voor nog een jaar.


457 - Een nieuwe dag

Veel te vroeg dekt het duister uit het oosten de dag toe, ruimt baan voor de oprukkende nacht. Ik wil dit niet, maar zoals met wel meer dingen in mijn leven, heb ik geen zeggenschap over het vertrek van de zon.
'Morgen is er weer een dag,' fluister jij in mijn oor.
'Ja,' zucht ik, en denk aan de tijd dat ik enthousiast uitkeek naar elke volgende ochtend, naar elke nieuwe kans om samen met jou onbekende dingen te ontdekken.
De duistere wanhoop groeit als het bandje van het antwoordapparaat steeds sneller verslijt en jouw lieve stem onstuitbaar vervaagt.


456 - Morgen

'Morgen komt hij.'
'Wie?'
'De grote verlosser. Je weet wel, hij die alle vragen kan beantwoorden.’
Ik neem een extra slok wijn voor ik jou fronsend aankijk. 'Dat ben jij niet die praat.'
'Toch wel, ik geloof het echt. En jij ook. Je zal het wel zien.'
Mijn huid kriebelt, de jeuk probeert mijn tong te bewegen tot een tegenargument, nog net op tijd verjaagt een nieuwe slok de kriebeling.
'Tenminste, als je braaf was,' ga je lachend verder.
'Onnozelaar,' roep ik en giet mijn glas achterover. 'Al moet ik toegeven dat het vooruitzicht aanlokkelijk was.'
'Zie je wel!'


455 - Sluitingsuur

'Ik zie het niet meer zitten, Sint.’
'Wat Piet? Wat zie je niet meer zitten?’
'Dit.’ Hij wijst naar de stapel pakjes op de grote tafel, keert naar de gigantische tv tegen de muur.
'We kunnen ‘s nachts niet meer buiten. Hoe gaan we die pakjes bij alle kinderen krijgen?’
'Ik volg niet. Wie zegt dat we niet meer buiten kunnen?’
'Wel, de horeca sluit toch vroeger.’
'Ja, en? Sinds wanneer zijn wij horeca?’
'Wij niet, maar waar gaan we onze drank halen? Eerlijk, Sint. Dacht u echt dat wij dit volhielden zonder borrel op tijd en stond?’
’Euh ...’


454 - Welkom (Engels des doods)

'Neem plaats, Jan.’
De fijn uitgedoste dame begeleidt me naar het midden van de zaal. Ze schuift mijn stoel onder mij, reikt me een glas. ‘Champagne?’
‘Euh, oké …’
'Het is een unieke gelegenheid, toch?’ Ze glimlacht breed. ‘Een dag die maar één keer voorkomt.’
Onzeker kijk ik rond, lang heengegane vrienden heffen hun glas. Droom ik?
'Op jou, Jan,’ roepen ze.
Waarom zijn ze hier? En wie is die onbekende met die hoge hoed die naar mij toekomt.
'Op jou, Jan,’ zegt ook hij, legt zijn hand op mijn schouder, klinkt tegen mijn glas en lacht. ‘Wees welkom.’


453 - Bestemming (Engels des doods)

Galmende voetstappen achter me zwellen aan, ik versnel mijn stap.
‘Wie is daar?’ roep ik. Ik durf niet te kijken, hou mijn ogen star gericht op het duistere pad voor mij. De ondergrond is hobbelig, herhaaldelijk pogen dikke wortels mij onderuit te halen, ik spring en dans als op een slap koord over een diepe ravijn.
Gehijg vergezelt de slepende stappen, ik kan niet meer sneller.
‘Daar moet ik zijn,’ fluister ik opgelucht, als licht opdoemt aan het einde van het duistere bos.
‘Ja,’ klinkt in mijn oor. ‘Daar moet je zijn.’
Ik hap naar adem, een laatste keer.


452 - Reset (Engels des doods)

Vanop het spreekgestoelte overschouwt hij de menigte.
‘We laten ons niet doen!’ roept hij met krachtige stem.
Ze hangen aan zijn lippen, kijken op naar de enige man die de waarheid durft te vertellen.
‘We drukken de resetknop niet in! Wij buigen nooit!’
Gejuich groeit, de glimlach om zijn mond breidt uit. Met een zwierige beweging tovert hij een zakdoek tevoorschijn, de goud geborduurde letters T en B schitteren in de spotlights.
Ik knipper snel met mijn ogen. Zag ik echt vleugels uit zijn schouders verschijnen? Wat was die zwarte schaduw?
Hij grijnst naar mij. ‘Je zal wel zien.’


451 - Engels des doods

Ik wilde dat ik je nog niet kon horen, maar je zachte vleugels fladderen onophoudelijk door mijn wegzwevende geest.
Ik hoopte dat ik je nog niet kon voelen, maar jouw benige vingers trekken diepe groeven door mijn barstende huid.
Ik bad dat ik je nog niet kon ruiken, maar de stank van duizenden jaren pijn en verdriet dringt in mijn neus met een kracht die mijn hoofd achteruitslaat.
Ik wilde dat ik je nog niet kon zien, maar jouw schim die helder oplicht in het schitterende licht aan het einde van de tunnel kan maar één ding betekenen.


450 - Woke

‘Dag jongeman. Jij had een vraag?’
‘Ja Sint.’
‘Vertel.’
‘Uw Pieten.’
‘Ja?’
‘Is dat woke?’
‘Hoe bedoel je?’
‘Wel, een oude witte man met een groep donkergekleurde jongemannen die zijn vuile werk opknappen, is dat nog van deze tijd?’
‘Wel oké. Wat is volgens jou het meeste woke? Een groep - toevallig - donkergekleurde jongemannen met een volledig salarispakket inclusief nacht- en risicopremie, uitgebreide ziekteverzekering en vette bonus als alles op tijd geleverd wordt of een man van meer dan duizendzevenhonderd jaar die bij nacht en ontij alleen het dak opkruipt en voor de ogen van de kinderen te pletter stort?’


449 - Genot

’Hey! Waarom gooi je mij uit je raam? Twee minuten “genot” en je vergeet mij alweer! Jij wel, Moeder Natuur niet. Verdorie, je maakt mij bron van ergernis en pijn voor haar. Voor heel lang.’
Ik probeer, maar kan niet voorkomen dat ik uiteenval in ontelbare deeltjes, versplinter in het water, kruip tussen wortels. Ik verstik planten, vul magen van dieren die niet beter weten dan dat het oké is om mij op te eten.
Ik ben sterker dan de fragiele natuur, dat doet pijn. Jij denkt dat jouw korte rookgenot die gruwel waard is, ik denk van niet.


448 - Weg

‘Hey Jan, alles goed? Je kijkt zo serieus.’
‘Ik weet het … maar euh … mijn vrouw is weg.’
‘Echt … oei … Jan, dat meen je niet. Zo plots?’
‘Ja, ze is net vertrokken.’
‘Wanneer? Nu?’
‘Ja, je hebt haar net gemist.’
‘Djeezes man, dat is hard. Waarom?’
‘Goh, ik zei dat ze nieuwe dingen moest proberen, dat ze meer buiten moest komen.’ Een diepe zucht verlaat mijn mond. ‘En dat nam ze ernstig. Ze zei nog, da’s goed en was weg.’
‘Damn man, wat nu?’
‘Wachten tot ze terugkomt, zeker? Ze ging vijf kilometer proberen. Wat is dat? Een half uur?’


447 - Stiekem

Gehaast loop ik verder. Groeiende regendruppels poetsen mijn kalende schedel, grommend trek ik de kap over mijn hoofd.
‘Komaan, Max. Sneller.’
Zoals gewoonlijk negeert mijn Jack Russel mij, als een draadloze stofzuiger volgt zijn neus de gladde grond op zoek naar enig spoor van concurrentie. Mijn rechterarm weet uit eerste hand hoezeer vers hemelvocht de geuren naar buiten brengt, elke twee meter dwingt een snok aan zijn riem mij tot stilstand. Ruiken, snuffelen, wroeten tot de nieuwsgierigheid even is voldaan, hij zijn territorium sproeiend kan afbakenen en weer verder loopt. Ik zucht, grom, trek en vloek. En geniet. Stiekem.


446 - Bescheiden

'Ik ben geweldig.’
'Euh, ja, je ziet er goed uit.’
'Dank je. Dat weet ik. Ik ben dan ook bijzonder goed.’
'Voel je je wel oké?’
'Perfect. Nooit beter geweest.’
'Hmmm. En bescheiden ben je ook precies.’
'Dat moet ik niet zijn. Een wijs man zei me ooit dat er niets zo erg is als valse bescheidenheid. En mama zei dat ik altijd moest luisteren naar wijze mannen.’
'Ach zo. En wie was die wijze man. De Daila Lama? Of Nelson Mandela?’
'Nee. Dichter bij huis.’
'De premier?’
'Nee, nog dichter.’
'Geen idee. Wie?’
‘Die knapperd in de spiegel.’


445 - Waterballet

Vloekend spring ik van plas naar plas in de stromende regen.
‘Klote weerbericht! Weer fout!’
Mijn paraplu keert binnenstebuiten, rukt mijn hand in de lucht. Een blik omhoog leert me dat opklaringen niet voor direct zijn, maar ik moet en zal mijn nieuwe schoenen redden. Ik manoeuvreer tussen de diepste plassen in de verloederde straat, haal opgelucht adem als ik het droge bushok bereik waar ik de ergste regen van mijn jas schud en opschrik van een applaus aan de overkant.
‘Perfect gedanst, mevrouw,’ roept een jongeman, terwijl hij zijn duim opsteekt. ‘Net het zwanenmeer, maar dan echt.’


444 - Waterballet

Drie tellen houdt ze haar adem in, dan zweeft de libelle van de overhangende tak en tovert het rimpelloze meer om in een schilderij van snel groeiende en elkaar versterkende cirkels. Ze deinen uit tot alle oevers beroerd zijn en lisdodden meewiegen op het ritme van de lange poten. Muggen dansen tussen de pirouettes draaiende libelle, ontwijken de hongerige vogels en volgen de waterjuffer op haar schaatstocht. De ringen zwellen aan, vogels duiken en vliegen op, muggen springen, tot de cultuurloze karper de libelle respectloos uit de lucht plukt, voldaan onderduikt en het meer weer langzaam tot rust komt.


443 - RenéD

‘Ik schrijf dus ik besta.’
‘Nee, man. Dat is fout. Het is “ik denk dus ik besta”.’
‘Dat is toch hetzelfde?’
‘Dat is het niet. Je mag de uitspraken van grote filosofen niet zomaar te pas en te onpas wijzigen. In een andere vorm krijgen die een andere betekenis en zo bedoelden zij dat niet.’
‘Was jij erbij dan?’
‘Waarbij?’
‘Toen ze die uitspraken deden. Vroeg je hun wat ze exact bedoelden?’
‘Nee, maar het is zo.’
‘En toch heb ik ook gelijk.’
‘Hoezo?’
‘Je kan toch niet schrijven zonder te denken?’
‘Daar twijfel ik aan.’
‘Denk je?’
‘Huh?’


442 - Tijd

'Ik ben hier niet.’
'Wat zeg je? Voel je je niet goed? Waar ben je dan?’
'In een parallelle tijdslijn. In ben hier, in deze kamer, maar niet hier bij jou.’
'Euh, ik zie je toch?’
'Ben je zeker? Of zie je een echo van mij uit die andere tijd?’
'Ik denk dat er in die andere tijdslijn teveel alcohol gedronken wordt.’
‘Dat kan, maar schenk toch nog maar eens bij.’
‘Ik dacht dat je hier niet was? Waar moet ik bijschenken?’
‘Wacht, ik haal mijn glas. Ben zo terug.’
‘Te laat, in deze tijdslijn is alles op.’
‘Huh?’


441 - Vals

‘Luister naar de vogels, papa, ze zingen weer mooi.’
Twijfelend kijk ik naar mijn dochter. Ik wil wel, maar ik hoor het niet meer. Het gezang van de vogels was hemels toen haar moeder naast mij liep. De wonderlijke verhalen in de opera’s die de vogels opvoerden in de tuin verstomden de dag dat zij mij verliet, hun heroïsche verhalen verloren alle betekenis, hun lied klonk vals.
‘Ja, mooi,’ knik ik.
Ze streelt over mijn wang, ik zie jouw blik in haar ogen.
‘Ooit hoor je de verhalen weer, papa,’ fluistert ze. ‘Ooit zingen de vogels niet meer vals.’


440 - Buiten

'Hou vol. Het is bijna voorbij.’
'Ben je zeker?’ Fronsend zet ik een nieuw streepje op de kalender. ’Hoelang zou het dit keer duren?’
De blik in jouw ogen vertoont evenveel wanhoop als de doventolk op de persconferentie. Krampachtig probeerde ze haar aandacht erbij te houden en de boodschap van de regering op een positieve manier naar de bevolking te vertalen.
'Dit keer gaan we door tot we winnen,’ klonk de ontslagnemende premier strijdvaardig. ‘We zijn er echt bijna.’
'Weet je,’ zucht ik als ik de tv uitzet. ‘In 2025 kom ik weer buiten. Of het mag of niet.’


439 - Vondst

'Kijk eens Jim, wat ik vond.’
'Cool man. Is dat jouw papa’s colt?’
'Ja, geweldig hè.’
'Weet hij dat jij hem hebt?’
'Ben je gek? Hij vermoordt mij als hij ontdekt dat ik zijn revolver nam. Maar hij is werken. Dus kunnen we spelen. Wat denk je?’
'Cool. Is hij geladen?’
’Natuurlijk niet. Dat doet papa niet. Kijk maar ...’
'Hey, niet doen man. Niet op mij richten. Oké?’
'Nee. Sorry.’
'Dan? Ben je thuis?’
'Oh shit, papa. Snel. Dit ding moet weg. Hij ... ik.’
'Dan? Dan! Wat is die knal? Heb jij ...’
'Jim. Praat tegen mij ... Jimmy ...’


438 - Magnifiek

‘Wow, wat een … een leuk schilderij.’
‘Gewoon leuk? Ik denk dat het beter is.’
‘Impressionant, is dat wat je bedoelt?’
‘Nee, nog niet helemaal, ik … ik vind het niet, verdorie, wat is dat woord nu weer? Een echt oer-Nederlands woord. Het rijdt rondjes op het puntje van mijn tong, maar ik krijg het niet gestopt.’
‘Met welke letter begint het?’
‘Hmmm. M, denk ik.’
‘Ah … mooi.’
‘Nee, dat is te gewoon. Het is meer dan dat.’
‘Tweede letter?’
‘A?’
‘Magistraal?’
‘Nee, dat is erover. Hé, waarom sla je mij?’
‘Om het rondjesrijden te stoppen. Werkt het?’
‘Ja. Magnifiek!’


437 - Magnifiek UKV van de week - Schrijven Online - 18/11/2021

Vanaf zijn geboorte was mijn broertje ... wel speciaal. Hij luisterde niet. Nooit. Duizend keer per dag kreeg hij te horen van mama of papa dat hij niet mocht doen wat hij deed. Dat was zo toen hij klein was, het bleef zo toen hij groter werd. Hij was enthousiast. Altijd. En hij lachte. Van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds laat. Hij deed wat hij graag deed. Altijd opnieuw. Fik was zijn naam, maar wij noemden hem ‘datmagnifik’.
Het werd doodstil in huis toen hij ons veel te vroeg verliet. Pas toen wisten we hoe hij echt was. Zonder dat.


436 - Erfenis

'Ja? Wie is het?’
'Jan. Ik kom voor mijn erfenis.’
‘Welke erfenis?’
'Wel, uw zoon zei toch dat de zachtmoedigen de aarde zouden beërven?’
‘Euh, dat kan. Hij zei zoveel.’
'Hmm. Eerste tekenen van ontkenning. Was ik al bang voor.’
'Nee. Hij zei dat, maar waarom denk je dat jij daar recht op hebt?’
'Ik was mijn leven lang zachtmoedig, wachtte overal in de rij, maar al wat ik zie, is dat de wereld opgeëist wordt door mensen die allesbehalve zachtmoedig zijn. Tijd voor verandering.’
'Hmmm. Misschien bedoelde hij het anders.’
'Ik wist het. Godverdomme God. Jij ook al?’


435 - Overpoort

‘Hey schoonheid, kom eens.’
Haar lippen persen op elkaar. ‘Ik ga naar huis.’
‘Ik betaal je een drankje.’
‘Ik ga slapen.’
‘Ik wil je wel instoppen hoor.’
‘Laat me los.’
‘Maar je vindt dit leuk, dat doen jullie toch allemaal?’
‘Nee!’
‘Zie je wel, een nee betekent meer.’
‘Stop, je doet me pijn!’
‘Wat gebeurt er hier?’ vraagt de portier.
‘We maken maar wat plezier, hé schat?’
‘Is dat zo?’
De kracht van zijn greep jaagt een traan in haar ogen, versmacht de schreeuw in haar keel.
‘Ze heeft haar kuren,’ knipoogt de man.
‘Vrouwen,’ grijnst de bewaker.


434 - Waarom?

‘Wat zal het nog zijn, John?’
Een hand op zijn schouder lokt slechts een vage reactie uit.
‘Niets, we gaan naar huis.’
‘Mag jij hier wel zijn?’ roept een tooghanger naar het meisje met de paardenstaart en gescheurde jeans. ‘Ben jij niet te jong?’
Ze negeert het gelach en ondersteunt de man.
‘Kom papa, het is genoeg.’
Geroutineerd slaat ze zijn arm om haar schouder, legt hem voor de zoveelste keer uitgeteld in bed. Hij rolt om, tast naar de lege plek naast hem. ‘Waar is mama?’
Huilend staart ze naar de foto op de kast.
‘Waarom mama, waarom?’


433 - Binnenweg

‘Dit is sneller.’
De twijfel in jouw stem jaagt je voeten aan. Stukken karton en scherven versperren de weg. Schaduwen dansen. Je hoofd tolt tussen jouw schouders, je snel kerende nek jaagt een krak door de smalle straat, de echo botst hard.
‘Laat me met rust!’
Jouw angstige stem schraapt het vuil van de muren. Je bent er bijna als een zucht jouw hals streelt.
‘Wie is daar?’
Niemand antwoordt, het steegje stopt, de helder verlichte straat verwelkomt je en opluchting stuwt een zenuwachtige lach naar buiten.
‘Nooit meer.’ Over je schouder loer je naar het steegje. ‘Nooit meer.’

`

432 - Een Vlaamsche reis

‘We zijn ermee weg, pak je valies, we kuisen ons schup hier af.’
‘Ik ben er subiet, eerst mijne kodak en dat nieuwe kleedje pakken.’
‘Rap, de taxi is er bijkans.’
‘Op het gemak hé. We gaan op congé, den travaux is gedaan voor een week of twee.’
‘Ja, maar toch, ik wil ons vliegtuig niet rateren hé.’
‘Juist mijne frak nog pakken en ik ben gereed.’
‘Als we rap zijn, kunnen we nog een pateeke eten op de luchthaven, in de hoek ginder. Bij Chez Seffes’
‘Ja, die goei, met crème-au-beurre.’
‘Oh, zo’n goesting in!’


431 - Laadpaal

‘Hoe is het?’
‘Alles goed,’ pers ik eruit, terwijl tienduizend kilo aan mijn benen sleuren, elke stap vertraagt.
Ik negeer de druk op mijn borst, de band rond mijn hoofd. Ik moet verder, ik moet.
‘Alles komt goed. De zon schijnt,’ grap ik telkens iemand wijst op de frons boven mijn ogen.
Mijn grijze haren woekeren, de groeven op mijn voorhoofd neigen naar de Grand Canyon en elke dag wordt langer, net als elke rusteloze nacht. Ja, de zon schijnt, maar haar licht verwarmt me steeds minder, want mijn batterijen zijn leeg en er is geen laadpaal in zicht.


430 - Ga je mee - Suzannaboek

‘Dag meisje.’
Nieuwsgierig loert ze naar de man met de gekleurde hoed op de stoep. Hij lacht, ze lacht terug.
‘Mooie hoed, meneer.’
‘Dank je. Wil je hem opzetten?’
Ze loert naar de voordeur. ‘Dat mag niet van mama.’
‘Dat is oké,’ knikt hij. ‘Ze zei net dat het goed was.’
‘Echt?’ Lachend zet ze de veel te grote hoed op. ‘Hij past niet.’
‘Dat is niet erg. Ik heb iets voor jou dat wel past.’
‘Ja? Waar?’
‘Bij mij thuis. Ga je mee?’
‘Mag dat?’
‘Zeker, mama komt ook.’
‘Oké dan,’ lacht ze en steekt haar hand uit.


429 - Suzannaboef

‘Lekker?'
'Hmmm.'
Zacht wrijft ze de kwijl van zijn wang. 'Nog wat?'
'Hmmm.'
Hij loert naar de lepel voor de pudding smakkend in zijn mond verdwijnt. Een glimlach groeit op zijn gerimpelde gezicht, trillend schuift zijn hand van de leuning van de rolstoel.
'Genoeg?'
Hij schudt zijn hoofd, sintels lichten op in zijn ogen, zijn hand glijdt verder.
'Wat doe je, Jan?' roept Suus geschrokken als zijn hand op haar bil landt en er zachtjes in knijpt.
Even overstijgt zijn grijns de kracht van de zon voor hij zijn hand terugtrekt en met een gelukzalige glimlach in slaap valt.


428 - Rammen

‘Wat ram je op je keyboard? Doe eens rustig. Die toetsen misdeden jou toch niets?’
‘Laat me met rust.’
‘How, kalm aan. Wat scheelt er? Inspiratieschaarste?’
‘Nee!’
‘Wat dan?’
‘Ik kan niet meer typen.’
‘Hoezo?’
‘De letters lopen door elkaar. Elk woord gaat drie keer mis voor ik het juist krijg. Knettergek word ik.’
‘Hmm, dat klinkt erg.’
‘Echt?’
‘Ja, ik denk het wel.’
‘Wat kan ik daaraan doen?’
Lachend klap je mijn laptop dicht, trekt me bij de hand naar buiten.
‘Je hebt last van schrijversoverdosis. Dat is het. Lucht en natuur heb jij nodig.’
‘Denk je?’


427 - Eekhoorntjesbrood

‘Excuseer, waar ligt het eekhoorntjesbrood?’
Een woedende blik vliegt mij aan. ‘Meneer is barbaar zeker?’
Stomverbaasd kijk ik in de ziedende ogen van de winkelbediende. ‘Euh, wat bedoelt u?’
‘Meneer voelt zich beter dan die arme dieren die onterecht beschouwd worden als ziekteverspreiders, maar waarvan het dan plots wel oké is om er brood van te maken? U moest zich schamen! Wat ben ik blij dat ik veganist ben en leef op porcini in plaats van gruwelijk vlees.’
Mijn bulderende lach vergroot zijn woede.
‘U vindt dit grappig?’
‘U weet toch wat de Nederlandse naam voor porcini is?’
‘Euh?’


426 - Tijd

Heel even was ik meester van de tijd. Grote wijzer verzetten naar net voor het uur. Wachten op de zinderende slagen. Verder naar het halve uur. Slechts één slag. Niet te snel.
Heel even had ik macht om te bepalen hoe laat het was, kon ik beslissen over de snelheid waarmee tijd vooruitging. Of stil bleef staan. Ik wou dat ik die macht had over de tijd dat jij nog pijn moet lijden.
Het deed pijn toen de wintertijd bereikt was, mijn mogelijkheid om de tijd te controleren spoorloos verdween en machteloosheid om jou te helpen opnieuw overheerste.


425 - Er was eens...

Er was een tijd dat mensen nog geloofden, in God, de hemel en de hel. Dat de aarde plat was en iedereen het beste voorhad met elkaar.
Er was een tijd dat mensen geloofden dat de aarde onuitputtelijk was en geld het hoogste goed. Dat met hard werk alles bereikt kon worden en respect en eerlijkheid de eerste woorden waren in eenieders boek.
Er was een tijd dat we geloofden dat dingen gewoon zo waren en we stil verder gingen met de bezigheden van elke dag.
Er was een tijd dat we geloofden dat morgen alles beter was.


424 - Gewoon

‘Wat doen we vandaag?’
‘Geloven.’
‘Voel je je wel goed? Jij gelooft toch niet in God?’
‘Dat hoeft toch niet? Geloven is toch meer dan goden en afgoden?’
‘Da’s waar.’
‘Dus, waar wil jij vandaag in geloven?’
Lang moet ik niet nadenken. ‘Ik weet het.’
‘Vertel.’
‘Ik wil weer geloven in dat waar we als kind in geloofden. Kan dat?’
‘Natuurlijk, maar kan het iets specifieker?’
‘Gewoon, dat de wereld goed is, mensen lief zijn en er geen kwaad is. In Sinterklaas en Calimero. In Nijntje en de smurfen. Is dat oké?’
‘Oh ja! Ik doe mee!’


423 - Geloofden

Geloofd ende geprezen zijn zij die onbaatzuchtig en onvermoeibaar bijdragen aan het welzijn van de anderen. Die ploeteren en wroeten in het zweet hunner aanschijn, bij nacht en ontij de hongerigen voeden, die stormen en rukwinden trotseren om de zwakkeren te voorzien van al wat hen in leven houdt.
Geloofd ende geprezen zijn zij die met gevaar voor eigen leven de hoogste bergen overwinnen en de diepste dalen doorkruisen. Die telkens opnieuw de wedloop met de tijd aangaan om wat jij zo nodig hebt vol warmte te bezorgen.
Geloofd ende geprezen zijn de immer kwieke koeriers van takeaway.com


422 - Geloofden

Langzaam zoomt de camera in op het gezicht van een man en een vrouw. Hun ogen staan diep, grauwe wallen onder hun ogen getuigen van een eindeloze reeks slapeloze nachten. Ongewoon onzeker keert de journalist zich naar de camera terwijl hij met trillende vingers zijn oortje goed duwt. Ook zijn gezicht is merkbaar bewogen.
'Ja, Martine. We staan hier in Marcinelle waar de vreselijke waarheid net naar boven kwam.’
Trillend duw ik de beelden op pauze, zelfs na vijfentwintig jaar dringt niet goed tot me door wat we toen amper geloofden. Wat voor een monster een mens kan zijn.


421 - Geloofden

'Mama?’
'Ja, jongen.’
‘Waarom wonen wij op maan?’
Fronsend kijk ik uit het raam naar de blauwe bol die net aan de horizon verdwijnt.
‘Omdat er teveel mensen in iets anders geloofden.’
‘Dat begrijp ik niet.’
Beelden van gruwelijke oorlogen die de aarde sneller verwoestten dan alle klimaatellende flitsen voorbij.
'Dat is wat je krijgt als tevelen denken dat er iets is wat er niet is, maar ze zo hard willen geloven dat het er wel is, dat het werkelijkheid wordt en ze alles doen om hun onbekende te beschermen tegen al de rest die er ook niet is.’


420 - Ruimte voor uitbreiding

Lange rijen stenen schitteren in de herfstzon. Oude lijven bukken, schuurborstels en sponzen vliegen over en weer, veranderen het zwart in hoogglans tot een punt dat het pijn doet aan de ogen.
De bloemen die als paddestoelen uit de grond springen, geven het geheel een vrolijke aanblik, bijna een feest. De grote groene ruimte aan het einde van het domein geeft aan dat er nog veel ruimte is voor uitbreiding. Dat is goed, ruimte voor groei, denk ik bij mezelf. Dan vallen mijn voetjes weer hard op de grond en hoop ik hier nog lang weg te blijven.


419 - Denken

‘En, wat doe jij met het extra uur dat je vannacht gegund is?’
Een verbaasde blik vloeit naar mij. ‘Daar moet ik even over nadenken.’
‘Euh, denken is niet nodig, zeg gewoon iets.’
‘Wacht even.’
Je ijsbeert door de kamer, gaat zitten, komt weer recht, staart uit het raam. Je valt neer als de denker van Rodin, je hand onder je kin. Je wil iets zeggen, je mond klapt weer toe.
 ‘Ja, ik weet het,’ zeg je plots opgewonden. Ik …’
‘Laat maar, je uur is op. Het is dan toch waar.’
‘Wat?’ vraag je verbaasd.
‘Denken is zwaar overgewaardeerd.’


418 - Cliché

Bijna middernacht, de maan werpt haar heldere licht op de duistere omgeving. De straatlampen doen een verdienstelijke poging om de omgeving op te lichten, voor mij maakt het niet uit. De gordijnen zijn dicht, de fles wijn toont haar gegolfde bodem in al haar pracht.
De woorden die uit mijn benevelde vingers stromen, vloeien verrassend goed in elkaar. Is het de drank die mij de indruk geeft dat het eigenlijk best goed is en wacht morgen de ontnuchterende kater? Of is het cliché dat een benevelde geest opgesloten krachten losmaakt echt?
Ik ben oprecht geneigd het laatste te geloven.


417 - Verleiding

‘Niet kijken, niet doen.’
Krampachtig draai ik mijn hoofd. Ik … ik mag niet, de gloed in mijn lijf wordt sterker, maar nee, ik beloofde het! Ik sluit mijn ogen, jouw geur dringt diep in mijn neus. Ik kom dichterbij, wil je aanraken, de stem in mijn hoofd roept luider. Ik druk ze weg, mijn hand strekt naar jou. Ik zie voor mij hoe ik jou langzaam ontbloot, hoe je prachtige vormen in al hun glorie de mijne worden.
‘Nee,’ klinkt nog één keer zwak, dan open ik mijn mond en steek een groot stuk praliné in mijn mond. Ah …


416 - Vrij

Kille tranen storten te pletter in het geroezemoes, geluidloos roept haar mond. ‘Waarom?’
'Het ligt niet aan jou.’
Haar zwarte haren wapperen wild als ze omkeert. 'Is er iemand anders?’
Verlangend staart hij naar de overkant van de drukke Souk. Hij knikt naar hem, legt een hand op haar schouder.
'Er zal nooit een andere vrouw voor mij zijn, maar ...’
Huilend slaat ze op zijn wang voor ze wegloopt. ‘Ik wil je nooit meer zien.’
De geluiden van de Soek versmachten zijn tranen. Hij wou dat _hij_ hem kon troosten, maar dat geluk is hem niet gegund.


415 - Een gedicht op de woorden van Aaltje VanWieringen en Cora van B:  Stilt, gelezen, gemis, vluchten, hachelijke.

 

Er is niets wat mijn gemis nog stilt
Nu het boek van jouw leven tot de laatste letter is gelezen
Er is geen plek meer waar ik heen vluchten kan
Nu ons avontuur zo onverwachts tot haar hachelijke einde kwam


414 - Overnieuw

‘Romeo oh Romeo …’
Het geluid van de buzzer slaat me uit evenwicht.
‘To be or not to be …’
Een nieuwe dreun klapt tegen mijn zelfvertrouwen.
‘What’s in a name …’
Nog luider slaat de buzzer tegen mijn hoofd. Drie heb ik er, vier kan ik er krijgen, maar zover zal het niet komen! Ze hoorden mijn pièce de résistance nog niet. Die vierde komt niet.
‘May the force be with you, when I’ll be back, and you know, frankly my dear, I don’t give a damn.’
Vier paar handen slaan tegelijk op de golden buzzer. Yes, ik mag overnieuw!


413 - Alleen UKV van de week - Schrijven Online - 29/10/2021

‘Het is goed zo,’ fluister je in het ruisen van de bomen, teder vlijen ze hun roestbruine bladeren op jouw rustplaats. Ik schuur het mos van de letters die jouw naam verankeren tegen de vluchtigheid van ons bestaan. Ik poets de cijfers die mij herinneren hoelang het geleden is dat jij van mij ging.
Mijn handen zoeken elkaar. ‘Je moet me laten gaan,’ herhaal je eindeloos in mijn oren. Zilt vocht kruipt door de groeven van mijn wangen. Ik veeg het af, kijk om me heen en zie dezelfde strijd voor menige steen. Even ben ik niet alleen.


412 - Overnieuw

Net kroop ik overeind na jouw onverwachtse vertrek, weer snij je meedogenloos mijn wankele zelfvertrouwen aan flarden met slechts enkele woorden.
‘Mis je mij?’
‘Laat mij alsjeblieft met rust!’
Glimlachend loer je naar mijn trillende lijf, je geniet van de onrust die ik niet kan afschudden.
‘Ik doe toch niets?’ lach je.
Opnieuw verdrink ik in jouw ogen, wil je in mijn armen nemen, maar je keert om, gunt mij enkel een blik op jouw perfecte achterkant.
Je speelt met mij als een roofdier met haar prooi. Schijnbaar ongeïnteresseerd loop je weg, maar ik weet, morgen begin je overnieuw.


411 - Overnieuw

Huilend zie ik hoe jullie huizen ondergaan in mijn stromen, de thuis van zovele mensen die voor eeuwig verloren gaat met hun herinneringen en fijne gevoelens. Dit is niet wat ik wilde voor jullie.
Ik huiver om de bossen die ik verschroei, om de dieren die ik dood. Dit is niet wat ik droomde voor hen.
Ik smelt de eeuwige reserves van mens en dier, verjaag en verdrink talloze anderen en verniel het ecosysteem van velen. Dit is niet waar ik zovele miljoenen jaren onophoudelijk aan werkte.
Ik zie het niet meer zitten, mag ik alsjeblieft overnieuw beginnen?


410 - Voorbij?

‘Is het voorbij?’
Onzeker kijk ik naar het nieuws, de cijfers blijven een richting aannemen die ik niet wil zien. Moet ik je dit wel vertellen?
‘Bijna.’ Ik weet dat je de trilling in mijn stem hoorde.
Even blijft het stil, dan kruip je moeizaam uit jouw geïmproviseerde tent onder de tafel. Geroutineerd sleur je de zuurstoffles achter je aan en duwt het doorschijnende snoer goed in je neus.
‘Niet dus. Hoelang zal dit nog duren?’
Ik streel je bleke wang en adem diep in. Jaloers kijk je naar mijn stijgende borstkas. Je knikt begrijpend. Ik moet niet liegen.


409 - Stopcontact

'Hey jongedame.’
Aarzelend kijkt ze op. ‘Ja?’
 ‘Jij zit duidelijk vol energie.’
Een voorzichtige glimlach siert haar mooie gezicht. ‘Dank je.’
'Mag ik mijn stekker eens in jouw stopcontact steken?’
De glimlach smelt, verbazingwekkend snel raakt haar vuist mijn gezicht. Het contact met haar hand jaagt een hoorbare krak door mijn kaak.
‘Is dat een nee?’
Woedend keert ze om. Ik begrijp het niet. Ik dacht nochtans lang na over deze openingszin en was zeker dat die alles had. Een compliment, een moment van verbinding en een open vraag. Daar vallen vrouwen toch voor?


408 - Kiwi

‘Excuseer meneer, mag ik u vragen dat niet te doen?’
Zijn ogen sperren open, nog net verlaten vijf woorden zijn opeen geperste lippen voor zijn tanden weer knarsend op elkaar gaan.
‘Wat mag ik niet doen?’
Ik heb al spijt dat ik iets zei, hoofdschuddend wijs ik naar de gedeukte kiwi. ‘Daarin knijpen. Dat is niet leuk voor de andere klanten.’
Stoom verlaat fluitend zijn oren, zijn mond opent, klapt weer dicht als een vrouw hem bij de arm neemt. ‘Ben je weer kiwi’s aan het knijpen, Jan? Kom toch uit de kast, dan mag je dat echt doen.’


407 - Ruig

Zwarte motorpakken blinken in de zon als twee mannen met een grote zwaaibeweging van hun Harleys stappen. Verschrikt kijkt de kleine meid naar de reuzen met de donkere zonnebrillen en beschilderde pieken op hun helmen. Hun laarzen daveren over het terras, alles trilt als ze in een stoel neerploffen.
'Twee bier,’ roept de grootste.
Gehaast trekt de dienster haar dochtertje mee naar binnen, haar pop tuimelt in de vlucht.
’Hé meisje, je vriendinnetje viel,’ zegt de reus zacht als hij breed lachend voor haar knielt en de pop naar haar reikt.


406 - Wild

'Ik word helemaal wild van jou,’ zei ze.
Dat is goed, dacht ik.
Dus deed ik meer van hetzelfde. Want ze had het graag wild. Toch?
Onverwachts nog een extra bloemetje voor de deur. Een telefoontje of zelfs een bezoek in het midden van de nacht. Een berichtje - met persoonlijke foto - waar ik nog duidelijker maakte wat ik voelde of met haar wilde doen.
De veelvuldige wilde reacties waren toch een aanmoediging, niet?
Tot de rechter mij vanochtend duidelijk maakte dat ze het allemaal net iets minder wild bedoelde.
Ik ben in de war, word er helemaal wild van.


405 - Wild

‘Hmmm, wildseizoen. Daar hou ik van.’
Haar adem stokt, haar ogen knijpen bijna dicht. De woorden die als hagel haar mond verlaten, fileren mijn zelfvertrouwen tot op het bot.
‘Wat zei jij?’
Wriemelend speel ik met mijn glas. ‘Dat … ik graag wild … lust …’
‘Bedoel je hertjes met van die bambi-ogen? Of everzwijntjes die huilend achter hun mama zoeken? Bedoel je dat?’
‘Euh … ja … dat is toch lekk…’
Haar hand vermorzelt de mijne, mijn glas ontploft in duizend splinters.
’Nooit!’
‘Maar … jouw Tinder zei toch dat jij ook van wild houdt?’
‘In mijn bed ja, niet op mijn bord!’


404 - Donderdag

Wild noemden ze mij. Onaangepast, onhandelbaar.
‘Echt hé, niets mee aan te vangen met dat kind’.
‘Wat je ook zegt, niks is oké voor haar.’
‘Dwarsligger van de hoogste categorie. Opsluiten!’
Ze dachten dat ik niet hoorde wat ze over mij vertelden, maar ik nam elk woord in mij op, gaf het een plek in de galerij van te negeren sujets.
Ik wilde nochtans niet wild zijn, ik wilde geliefd zijn. Zoals ik was, tot papa ons die donkere donderdag zo onverwacht verliet, en mama het leven niet meer aankon.
Ik wilde enkel dat die donderdag nooit had bestaan.


403 - Wild

‘Weet je wat ik hoorde?’
Snuivend kijk ik haar aan. Waar zit ze nu weer mee?
'Ze noemen ons wild.’
'Wat? Wie?’
'Je weet wel, die van ‘t stad.’
'Echt? Waarom? En hoe weet je dat?’
'Rudi wist dat, hij heeft het gelezen. Ergens op een grote affiche. Aan een restaurant.’
’Echt waar hè. Hoe durven ze? Ons wild noemen! Bekeken ze zich zelf al eens goed? Kom we zijn hier weg. Voor er weer zo’n wilde mens komt met van die knalstokken. Ik heb echt geen zin om vandaag te sneuvelen en op iemands bord te belanden.’


402 - Herfstblad

Oh allerliefste herfstblad, mag ik een beetje van jouw kleur? Vurig rood als de liefde die mij verwarmt op koude winteravonden. Fleurig groen dat hoop biedt als de nachten lang en donker worden. Zacht geel als belofte dat je volgende zomer terugkomt.
Oh wonderschone herfstblad, mag ik een beetje van jouw energie? De macht om te groeien van het kleinste scheutje tot volle wasdom. De kracht om los te laten als het tijd wordt om een bladzijde om te draaien. De moed om alles achter te laten en deel te zijn van nieuw leven.
Mag ik een beetje jou zijn?


401 - Het leven

'Mevrouw?’
'Wat!’
Haar ogen spietsen de man die haar aansprak. Kunnen ze haar nooit met rust laten? Ze heeft haar buik vol van gladde praatjes.
'Ik wil ...’
'Ik wil niks,’ sneert ze. ‘Behalve dat u mij met rust laat. Oké? Ik ben niet in de markt en heb geen zin in uw zever.’
Glimlachend wijst hij naar haar schoen. ‘Ik ook niet mevrouw. Maar ik zou niet willen dat u struikelt over uw losse veter.’
Haar hoofd kleurt donkerrood. ‘So … sorry.’
'Geeft niet.’ Hij lacht en loopt verder. ‘Het leven is niet gemakkelijk. Ik weet het.’
Haar grimas barst.


400 - Kikker

‘Mama, snel, er zit een kikker in de keuken.’
‘Rustig lieverd, dat is papa.’
‘Huh? Hij is toch geen kikker?’
‘Jawel, want hij kuste de buurvrouw.’
‘Ik begrijp het niet.’
‘Wel, zij denkt dat zij een prinses is en hij denkt dat zij betoverend is, dus toen hij haar kuste, veranderde hij in een kikker.’
‘En nu?’
‘Ik vertrek straks met mijn prins op het witte paard.’
‘En ik?’
‘Ik legde een erwt onder jouw bed, die brengt ook jou een prins.’
‘Er bestaan geen prinsen op een wit paard, mama.’
‘Misschien, maar papa is wel een vieze kikker.’


399 - Einder

'Nee!'
'Wat scheelt er?'
'Komaan, alsjeblieft, nog eentje.'
Ik word lijkbleek, geschrokken legt mijn vrouw een hand op mijn schouder, ik schud ze weg.
'Nog eentje,' hijg ik.
'Nog een wat? Wat is er?'
Trillend wijs ik naar mijn scherm. 'Zie je dat?'
'Wat?'
'Die likes.'
'Ja? Dat vind je toch leuk?'
'Ja, maar ...'
‘Wat?'
'Het zijn er dertien!’
'Oh Jezus, ben je nog altijd zo bijgelovig?’
Een nieuwe like flitst in beeld, verwonderd kijk ik naar mijn vrouw.
'Bijgelovig? Ik? Nee hoor.’
Ik lach en kijk opgelucht naar de einder waar de ondergaande zon mijn angsten weer meeneemt.


398 - Tot snel UKV van de week - Schrijven Online - 15/10/2021

De einder lonkt. De plek waar je beloofde op mij te wachten. Ben jij daar?
Ik knijp mijn ogen bijna dicht, de ondergaande zon sist als ze de zee raakt. Is dat jouw stem?
'Kom je mee?’ klinkt een zachte stem achter mij. Ik wou dat ik kon antwoorden, kan niets anders dan ondergaan als mijn rolstoel achteruit door het mulle zand wordt getrokken.
'We moeten dringend eentje met grote wielen kopen,’ zucht de verpleger die mij hotsend en botsend naar de dijk sleurt.
Net voor ik mijn ogen sluit zie ik jou wuiven aan de einder. Tot snel?


397 - Einder

'Oma is nu voorbij de einder,’ zei papa toen ik klein was.
Ik knikte en huilde. Maar was ook blij dat ze een nieuw plekje had gevonden.
Ik huilde opnieuw toen ook papa voorbij de einder ging. En was al minder blij, omdat ik twijfelde of daar wel iets was.
Toen jij ging, restten er mij enkel tranen. Ik was je voor eeuwig kwijt.
Nu ook mijn reis naar die plek voorbij de horizon nakend is, huil ik niet meer, maar voel ik weer hoop. Hoop dat er toch nog iets anders dan niets is, voorbij de einder.


396 - Tot...

Mijn hand gaat omhoog. De jouwe ook. Jouw ogen zijn ver, toch verwarmt jouw glimlach mij zoals elke dag voor de laatste tien jaar. Ik herinner me de dag dat … nee ik wil er niet aan denken. Ik wil niet herinneren hoe tanks de stad binnenreden, soldaten een muur bouwden en ons scheidden.
Ik mis onze koffieklets, ik wou dat ik hoorde hoe jouw dag was. Ik droom van de dag dat de muur verdwijnt, ik vrees ervoor als ik de blikken van de soldaten zie. Ik wuif naar de einder en zal het blijven doen. Zoals jij. Tot …


395 - Dansen

Zingend wals ik door dit leven, denk jij.
‘Wat ben jij vrolijk?’ roep je opgewekt.
Je kijkt blij als je naar mij wuift, door de lach op mijn gezicht. Was die lach maar de spiegel van mijn ziel, maar niemand ziet de ravage aan de binnenkant.
‘Hoe is het?’ hoor ik tien keer per dag.
‘Goed hoor,’ pers ik naar buiten. Ik lach terug en dans krampachtig verder op het smalle koord dat steeds meer oplost in de groeiende mist.
Hoelang hou ik dit vol? Of is er toch ergens iemand die ik lastig mag vallen met mijn gemis?


394 - Dromen

Haar koele vingers raken mijn wangen net niet. ‘Openen alsjeblieft.’ Ze beroeren mijn lippen, duwen ze voorzichtig uit elkaar. ‘Ontspan je,’ zegt ze met omfloerste stem. ‘Het is oké. Sluit je ogen, denk aan iets leuk, laat het gewoon gebeuren.’
Ik doe wat ze zegt, voel hoe ze mijn mond opent, hoe ze haar vingers naar binnen steekt. Ik lig achterover en droom van eindeloze canyons en wilde dieren die in de verte aangestoven komen. Ik droom van … niets meer als de boor die mijn tandarts in mijn mond steekt met veel lawaai ruimte maakt voor een nieuwe vulling.


393 - Herfst

Een okerkleurig blad landt op mijn voorruit, ik schrik op. Alsof ik voor de eerste keer wakker word. Ik rij door de stad, zie de kinderen op het schoolplein, de mensen op de markt. Ik zag ze nooit voorheen. Waar was ik dan? Druk bezig?Met belangrijke dingen?
Een onbekende vrouw knikt naar mij, ik zeg goedemorgen terug naar de man op de hoek van de straat.
Ik hoor de vogels in de bomen, schilderachtige bladeren dwarrelen naar beneden van bemoste takken. Wat deed ik al die jaren?
Is dit de herfst van mijn leven? Of een nieuw begin?


392 - Ja!

Mijn hand beeft. Ik reik naar jou, mijn vingers bevriezen in de lucht. Het is zolang geleden dat ik jou nog aanraakte. Kan ik het nog? Ik kom dichter, streel jou, je voelt koud. Toch laat je toe dat ik je vastneem en mijn hand rond jou sluit. Een warme gloed dringt door, de herinnering aan hoe goed wij het samen hadden, breekt vrij. Ja, dit is hoe ik het weer wil. Dit is mijn toekomst. Ik adem diep in, zet jouw blauwe punt op het maagdelijke papier en schrijf mijn eerste echte woord in veel te lang. Ja!


391 - Begluurd

‘En? Kunnen we ons hier vestigen?’
Vijf paar wenkbrauwen trekken simultaan omhoog boven rode ogen. Een scheve grimas vervormt twee monden. Het wezen snuift diep, schudt het puntige hoofd.
‘We hebben deze soort nu een jaar lang bestudeerd en het advies is absoluut negatief.’
‘Het is toch een mooie planeet?’
‘Ja, maar ze moorden elkaar uit, verspillen grondstoffen en wat er overblijft, stevent af op een ramp.’
De grote leider zucht en knikt. ‘Oké. We zoeken verder.’

Nieuwsflash: sociale media worden overspoeld door berichten over ruimteschepen die met hoge snelheid de aarde verlaten. Het leger tast in het duister.


390 - De kleur van haar ogen

Haar oude hoofd was altijd gebogen, haar stramme nek verdween haast tussen haar schouders als ze woordeloos en onzichtbaar met haar kar langs de laatste manager in de gang gleed en aan haar nachttaak begon.
Geruisloos zweefde ze van schaduw naar schaduw, maakte elk kantoor kraaknet voor ze opnieuw uit het zicht en uit elke herinnering verdween.
Niemand kon haar beschrijven toen de vuilbakken plots uitpuilden, toen het stof op de glazen vergadertafel de niet meer verwijderde koffieringen bedekte. Niemand kende de kleur van haar ogen, want nooit was er iemand die haar langer dan twee seconden had begluurd.


389 - Begluurd

‘Kan het hier? Ja? Nee, verdorie weer zo’n stom bord. Klotezooi, ik hou het niet meer.’
Verkrampt loop ik verder, loer schichtig omhoog. Hoekje om, ja, hier kan het. Mijn buik golft, een stinkende scheet vlucht fluitend de vrijheid tegemoet als een koele stem uit de hoogte een kramp in mijn buik slaat.
‘Manieren alarm! Eerste waarschuwing!’
Mijn billen knijpen toe, steken in mijn maag groeien. Woedend loer ik naar de camera die ik miste en loop Charlie Chaplin-gewijs verder. Misschien straks, op het toilet, als het licht uit is. Het enige moment dat ik niet begluurd word.


388 - Grijns

Naderend gestommel schrikt me op. Net op tijd spring ik opzij voor de drie biggetjes die tuimelend voorbijrazen. De wolf die enkele tellen later volgt, briest luid.
‘Waar zijn ze? Ik vreet ze op met huid en haar.’
‘Wie?’ vraag ik onschuldig, terwijl ik het zicht op hun schuilhok blokkeer.
‘Je weet wie ik bedoel. Die roze smeerlappen.’
Verbaasd kijk ik over zijn schouder. ‘Die olifanten bedoel je?’
Hij schrikt. ‘Zijn zij hier ook?’
‘Ja, Hannibal kwam net toe.’
‘Verdorie!’
De rest van zijn gevloek lost op in mijn maandagochtendwekker, de grijns op mijn gezicht houdt nog even vol.


387 - Jij

Glooiende weerspiegelingen in het glas, gevoed door de hongerige maan, verenigen onze blikken.
‘Ga je mee?’
‘Graag.’
Woorden verstommen achter onze versnellende ademhaling. De hitte van jouw lijf schroeit mijn huid, jouw lippen verdoven mijn hunkerend verlangen. Ik zie jou, ik voel jou, ik verenig met jou, ook al ben jij er niet. Ik reik naar een onbereikbare hoogte voor mijn ogen huilend open vliegen en ik nog dieper val. Jouw terug veranderende gezicht zet mijn geest weer in de harde realiteit.
Jij, die mijn nachten verwarmt en jij, die mijn hart ooit veroverde, zullen nooit meer dezelfde zijn.


386 - Ik ben NIET geconditioneerd …

Bijna. Nog enkele minuten stappen en de groene cirkel is rond. Een goede dag. Nog geen middag en doel al gehaald. Toch eentje. Nog wat meer moeite doen, jongen, fluister ik tegen mezelf. Je mag niet verzwakken.
Om de tien minuten kijk ik op mijn horloge, zo eentje van het slimme type. Dat mij eraan doet denken dat ik moet bewegen. En rechtstaan. Elk uur. Belangrijk. Al is het maar een luttele minuut. En calorieën verbranden. Hoe meer hoe beter.
Niet dat ik geconditioneerd ben door dat ding, denk dat niet. Ik doe het voor mijn gezondheid, uiteraard.


385 - Kroelen

‘Jongedame, op deze dag wacht je al je hele leven.’
Haar rode lippen persen op elkaar, als haar ogen een loop hadden, vloog ongetwijfeld een stuk lood recht in mijn hart.
‘Maak je geen illusie, loser. Ik ben niet in de markt en al zeker niet voor zo’n nozem zoals jij.’
Ik glimlach, kom dichter. ‘Maar ik heb iets bijzonders voor jou. Iets wat niemand anders jou ooit bood.’ Mijn zachte stem ontdooit haar, dit is mijn kans. ‘Een avondje ongelimiteerd kroelen, jij en ik. Wat denk je?’
De kroel op mijn smoel is al wat ik nog voel.


384 - Voorbij UKV van de week - Schrijven Online - 01/10/2021

‘Gelukkige verjaardag, schat. Wat denk je? Een etentje? Eerst een filmpje? ‘Notting Hill’ speelt.’
Je ooit zo lieve ogen schieten vuur. ‘Jan, je weet dat dit geen goed idee is.’
‘Oké, geen cinema. Zal ik een tafeltje reserveren? Om acht? Ik heb een cadeautje.’
‘Jan!’
‘Ik weet dat je dit niet nodig vindt, maar je kent mij.’
‘Het is voorbij, Jan!’ Hoofdschuddend keer je om, drukt een onnodig tedere kus op de mond van mijn vervanger en loopt hand in hand weg.
Huilend kijk ik je na, maar nee, het is niet voorbij. Ik probeer opnieuw, tot je weer ja zegt.


383 - Kroelen

‘Kan ik helpen?’
Helderblauwe ogen nemen me nieuwsgierig op, een zweem van verbazing dwaalt over haar gezicht. Waarschijnlijk mijn nette pak. Ik kan me voorstellen dat ze dat hier niet gewoon zijn.
‘Het is om te kroelen.’
‘Excuseer?’ De frons op haar voorhoofd groeit.
‘Ja, ik kom kroelen.’
‘Meneer is grappig?’
‘Euh nee, mijn dokter zei ik meer moest kroelen, en ik dacht, waarom niet.’
‘En u denkt dat u daarvoor hier moet zijn?’
Ik wijs naar het bordje naast de deur, de grijns op haar gezicht explodeert.
‘De naam is Roelen, meneer. Karen Roelen.’
‘Dus … u kroelt niet?’


382 - De Dag

Komt ooit die dag,
dat kogels hun doel voor altijd missen?
Volgt ooit het moment,
dat smerige bommen niet meer her en der ploffen?
Wanneer is het uur,
dat mannen niet meer gedwongen worden te vechten,
in een toekomst,
waar enkel woorden van dank overheersen?
Leven wij ooit in een wereld,
waar wij samen, zonder ruzie, zonder oorlog, zonder onderscheid,
met eerbied en respect,
met luisteren en aanvaarden,
rustig en bedachtzaam naast elkaar leven.

Komt ooit die dag,
dat bedachtzame mannen gewoon dankbaar naast hun missen op de bank ploffen?


381 - Kroelen

Ja daar, oh, zalig. Ja, doe verder, nog. Nee, niet stoppen!
Ik keer me om, kijk je smekend aan, maar je ziet het niet. Je ogen dwalen alweer af naar dat oplichtende ding aan de andere kant van de kamer. Wat is het toch met dat onding dat je daar meer aandacht voor hebt dan voor mij. Oké, dan de grote middelen.
‘Hey, Max, rustig aan, je doet me pijn. Wat is er? Waarom bijt je mij?’
Bijten? Ik? Nee, maar je moet stoppen met kijken en je moet verder kroelen. Ja, dat is goed, ja, zo, oh zalig.


380 - Reis

‘Zijn we er?’ vraag ik opgewonden aan mijn buurvrouw.
‘Je eerste keer?’
‘Ja, net gesmolten.’
Een grimas golft om haar mond. ‘Laat het komen, tegenspartelen helpt niet. Geloof me, hierboven is het fantastisch, maar de reis heen en terug is geweldig.’
‘Doet het geen pijn?’
‘Nee hoor. Je voelt het als je de grond raakt en naar alle kanten uit elkaar spat, maar we vinden onze weg altijd terug.’ Ze kijkt op. ‘Het is zover. Klaar?’
Ik wil nog iets zeggen, maar de wolk heeft me al gelost. Ik hou mijn adem in en geniet van mijn kortstondige regendruppelbestaan.


379 - Twijfel

‘Ik … ik bedoelde het niet verkeerd.’
Jouw donkere ogen blijven koel. ‘Misschien, maar ik weet wat je zei.’
‘Maar … luister dan. Ik bedoelde het anders.’
‘Geen zin in, mijn beslissing blijft.’
De scheur in de papieren brandt in mijn ogen. ‘Maar …’
‘Ga!’
‘Maar ik zei toch dat ik wilde blijven.’
‘Je twijfelde. Dat mag niet. Je kiest voor mij of je kiest niet voor mij.’
‘Maar … twijfelen is toch menselijk. Doe jij dat nooit?’
‘Nee!’
‘Ik wel.’
‘Dat is dan spijtig. Jij maakte jouw keuze.’
‘Maar ik koos niet! Jij koos.’
‘Jouw twijfel koos. Dat is genoeg.’
‘Maar …’
‘Ga!’


378 - Kostuumdrama

‘Schat, ik weet al wat ik met oudjaar aantrek.’
‘Echt? Niet je blauwe pak van altijd?’
‘Nee, dit jaar heb ik iets nieuw.’
‘Mag ik het zien?’
‘Nog niet, maar je kent het.’
‘Hoezo? Eentje van vroeger?’
‘Eigenlijk wel.’
‘Je maakt me nieuwsgierig. Dat groene pak, met die dubbele plooi?’
‘Nee, maar er zitten wel enkele plooien in.’
‘Dat grijze dan met die lange wol?’
‘Nee, maar het heeft wel lange haren.’
‘Welke kleur?’
‘Iets … neutraal, vrij natuurlijk.’
‘Ik volg echt niet.’
‘Wacht, ik toon het.’
‘Oei schat, niet verkeerd bedoeld hé, maar jouw adamskostuum is echt een drama.’


377 - Date

Opgewonden loer ik naar jou, onzeker knipoog ik. Jij knipoogt terug. Ja, je bent echt wel een knappe vent.
‘Wat denk je? Ga je mee?’
Je knikt aarzelend. Yes, super, het klikt!
Opwinding werkt zich omhoog door mijn lijf. Eindelijk iemand die mij ziet zitten. Hoelang heb ik hier niet op gewacht?
Ik leg mijn haren goed, jij doet dat ook. We passen echt bij elkaar.
‘Wat wil je graag doen?’ vraag ik. Jij vraagt me net hetzelfde. Ik lach breed. Jij ook. Het kon niet beter. Waarom deed ik dit niet eerder? Die spiegel hangt hier nochtans allang.


376 - Kostuumdrama

‘Je ziet er prachtig uit, papa’.
Hij straalt, onwennig wrijven zijn ruwe handen over de gladde stof van zijn nieuwe kostuum.
Dag en nacht werkte hij zodat ik kon studeren, nooit kwam een klacht over zijn lippen als hij lang na donker binnenstrompelde en ik vanonder mijn driedubbele laag dekens hoorde hoe hij de boterham weigerde die mama hem gaf.
‘Die is voor onze zoon. Hij heeft die nodig.’
‘Dank je, papa,’ fluister ik als we samen de school binnenlopen.
Hij lacht breed, maar ik weet dat onder de glanzende stof brandende pijn onafgebroken door zijn gebroken rug raast.


375 - Kostuumdrama

‘Ga weg, arrogante kwal.’
Snoevend keert het lichtblauwe pak om. Dit is de laatste keer dat het zich de les laat spellen. Wat denkt die zwartrok wel! Dat die meer is omdat hij gechaperonneerd wordt door zo’n belachelijk nineties strikje? 
‘Hey blauwe, wat is er? Kan je niet tegen wat geplaag?’
Woedend zet de skinny broek zich recht, knoopt zijn jasje dicht, zet zijn kraag overeind en rukt het strikje van het strak gesteven witte hemd. Een knoopje vliegt door de lucht, zieltogend valt de smoking op de grond.
‘Waar is je lef nu? Zonder chaperone?’
‘Ik … euh … sorry?’


374 - Kostuumdrama

Snikkende geluiden verjagen mijn dromen, ze drijven weg op vluchtende nevelen.
‘Wie is daar?’
Het gesnik groeit, het gelukzalige gevoel vliegt uit het raam. Ik loer om me heen, zie niets.
‘Ik,’ klinkt zacht uit de kast.
Trillend loop ik dichterbij, open de deur, het gesnik ontploft, nog steeds zie ik niets.
‘Waar ben je?’
‘Hier,’ klinkt van boven.
Ik knijp mijn ogen halfdicht, het duister helpt me niet vooruit.
‘Ik zie niets.’
‘Hier bovenaan, ik ben het, jouw beste kostuum.’
‘Huh? Mijn kostuum? Waarom huil je?’
‘Ik heb de mot in mijn lijf.’
‘Oei, dat is een drama.’


373 - Eindejaarsbal

Kleurrijke vlinderdassen wriemelen onwennig rond strak dichtgeknoopte hemden, stijlvol achteruit gekamde vetkuiven schitteren in de flikkerende lampen. Lange baljurken complimenteren prachtige jonge vrouwen, verlangen fonkelt in hun ogen. Opgewonden blikken vinden elkaar onder de stroboscopische lichten, terwijl ronkende basdreunen de glanzende lakschoenen genadeloos over de dansvloer jagen.
Cocktails vloeien, de afstand tussen de bezwete lijven slinkt gestaag. De muziek wordt luider, opzwepende beats gaan door tot ze eindelijk stilvallen, een ingehouden piano de dansvloer enkele tellen schoonveegt, waarna stevig aan elkaar plakkende lichamen de ruimte snel vullen.
Harten versmelten, harten breken, de deuren van het leven vliegen wagenwijd open.


372 - Carrière

‘Hey man, gefeliciteerd met je promotie, super! Je bent er!’
‘Euh … dank je!’
Denk ik.
‘En die nieuwe wagen, echt top. Hoe snel gaat ie?’
‘Snel genoeg.’
Geen flauw idee.
‘Die nieuwe campagne die gisteravond gelanceerd werd, echt de max. Die gaat knallen.’
‘Ja, zeker.’
Zal wel, kan me niet schelen.
‘Wow kerel, ben echt jaloers dat je naar Las Vegas mag voor die beurs. Dat is feesten van ’s morgens tot ’s avonds. Supercool.’
‘Ja …’
‘Jouw vrouw is zeker super fier op jou?’
‘Ik … weet het niet.’
‘Hoezo?’
‘Ze is weg.’
‘Waarom?’
‘Ik … ik ben er nooit.’
‘Oei.’


371 - Jij

Duistere gedachten vullen de nauwe naden in mijn hoofd.
‘Ga weg!’ brul ik. Angstig kijk ik ze na, hun vluchtende schaduwen laten vuile strepen achter in mijn geest.
‘Gaat het?’ Jouw warme hand op mijn schouder rukt mijn hoofd omhoog.
‘Wat zeg je?’
‘Ik vraag of het gaat.’
De oprechte warmte in jouw ogen legt een zachte balsem op de wondes die de verwoestende gedachten maakten.
‘Nu wel,’ fluister ik. ‘Wil je bij mij blijven?’
‘Natuurlijk.’
‘Voor altijd?’
‘Voor zolang als het nodig is.’ Je drukt een kus op mijn wang. ‘En langer.’
Ik sluit mijn ogen en lach.


370 - Wennen

‘Lang geleden, hoe gaat het?’
Aarzelend kijk ik mijn buurvrouw aan. Zonder mondkapje, op minder dan anderhalve meter. Opwinding broeit in mijn borst, onrust jaagt angst door mijn lijf.
‘Nee!’ roep ik in mijn hoofd. ‘Je zal me niet terugduwen.’
‘Gaat het? Je kijkt bezorgd.’ Een schaapachtige glimlach vormt om haar mond. Die sensuele lippen die ik zolang niet zag. ‘Zit ik te dicht?’
Ik lach ook, verontschuldigend. ‘Nee, het ligt niet aan jou. Ik …’
‘Voelt goed hé,’ lacht ze, terwijl ze in mijn hand knijpt.
Ik trek net niet geschrokken terug.
‘Ja,’ fluister ik. En lach nog breder.


369 - Glunder

Tergend traag kruipt de wachtrij voort.
“Slechts negenduizend fans gaan jou voor :-)”, roept het scherm. Die smiley hoefde echt niet.
‘Rotsysteem! Hoe kan dat nu! De rij is net gestart!’
‘Denk je dat het lukt, schat?’
‘Euh, ja ja, zeker.’
Niet, helemaal niet. Verdorie, er zijn maar drieduizend tickets, hoe geraak ik daar door? Ik durf niet ademen tot het scherm plots verspringt.
“U kan nu tickets bestellen.”
‘Heh?’ Ik knipper niet, klik snel en kijk opgelucht over mijn schouder als de ABBA-tickets betaald zijn.
‘En?’ roept ze.
‘Natuurlijk, schat!’
Haar eindeloos glunderend gezicht is alle stress waard.


368 - Focus

‘Hey, gek! Wat doe je?’
Trillingen jagen door mijn vezels, maar je merkt ze niet.
‘Let eens op, wil je? Ik kan dit niet alleen!’
Luid gepiep versterkt het trillen, nog steeds geef je geen krimp, je handen weigeren elk contact met mijn lederen huid. Het gepiep verhoogt, geschrokken grijp je me vast, maar het is te laat. Ik kreun als mijn hart met een luide knal ontploft en mijn airbag jouw leven redt. Ik ben niet zeker of het meisje dat je blindelings aanreed door al je aandacht aan dat stomme mobieltje te geven evenveel geluk heeft.


367 - Glunder

Ik denk dat ik glunderde de dag dat ik mijn diploma behaalde. Lang geleden, een overwinning op mezelf.
Wellicht glunderde ik de eerste keer dat ik mijn vrouw kuste, maar ik was zo over mijn oren, dat ik niet meer weet wat zich afspeelde op mijn gezicht.
Ik vermoed dat ik glunderde die keer dat ik een echte beer zag in het wild.
Ik ben zeker dat ik glunderde de dag dat ik samen met mijn vrouw en zoon vermoeid terugkwam van een lange wandeling in de bergen en we met ons drietjes klonken op een zalige dag.


366 - Zonder glunder

De bons van zijn lijf jaagt een trilling door de oude parket. Bloed druipt van mijn mes, zoekt een pad tussen de verkleurde groeven. Opluchting vermengt met woede.
‘Wie denk je dat je bent! Mij bedriegen, in mijn gezicht beliegen! Waar zit ze? Die sloerie waarmee je elke avond “aan het werk bent”? Moest ik daarom het huis uit?’
Gekreunde woorden klinken onverstaanbaar. Het lijkt op verassing. Serieus?
‘Meen je dat nu dat je wil kiezen hoe je begraven wordt?’
Zijn hart stopt, het mijne ook als onze vrienden, feesthoeden op hun hoofd, zonder glunder vanachter de zetels tevoorschijn komen.


365 - Yes we can!

Zenuwachtig gemurmel stijgt op uit de massa. Kleurrijke loopschoenen complimenteren de flashy looppakjes tussen de bonkende beats die de massa opzwepen. Het startschot klinkt, voeten komen in beweging, hijgende ademhaling mijn achtergrondmuziek voor de komende uren.
'Volhouden,’ zeg ik ontelbare keren tegen mezelf. Ik luister en ook niet. Ik geniet van de prachtige gebouwen in de Koekenstad, probeer niet op mijn loophorloge te kijken. Ik wou dat het sneller vooruitging.
Het lukt niet, denk ik halfweg. Een banaan sleurt me erdoor, negeer de zware benen. Het bonkende applaus aan de meet jaagt tranen in mijn ogen.
'Yes we can!’


364 - Zomer

Schoorvoetend sluipt de avond vroeger naar binnen, terwijl de zon onmerkbaar milder wordt. Mijn blauwe regen geeft nog niet op, maar groeit nog slechts tien centimeter per dag en de wingerd geeft me een weekje meer respijt voor ik ze met harde hand van het raam moet plukken.
Druiven naderen wasdom, pompoenen overtreffen mijn hefkracht. De nooit tot bloei gekomen zomer lijkt voorbij, tot de Indian Summer aan de hemel verschijnt en ons in de nadagen van het jaar verblijdt. De stralen verwarmen meer dan mijn huid, de blauwe lucht streelt en verzacht mijn ziel. Dank u (na)zomer!


363 - Daar brandt de lamp

Vreemde wezens. Wat doen die eigenlijk? Bewegingloos staren hun grote hoofden naar dat lichtgevende ding dat tegen hen praat. Maar de hele tijd komt er geen geluid uit hun mond, nooit praten ze terug. 
Ze beweren dat wij motten lui zijn, maar ze lijken op ons. Wij zouden dom zijn omdat we naar een lamp vliegen, maar als ik zie hoe zij de hele avond in stilte naar dat lichtgevende ding staren, ben ik niet zeker wie de dommerik is. Ik zag genoeg, ik ben hier weg, ik heb werk te doen. Ja ja, daar brandt de lamp.


362 - Techneut UKV van de week - Schrijven Online - 10/09/2021

‘Verdomme, nu werkt die klote-tv weer niet!’
‘Rustig, schat. Wat scheelt er?’
‘Ik druk tien keer op de afstandsbediening en er gebeurt niets. Helemaal niets. Dat is nu al de derde keer deze week!’
‘Kalm aan, het zullen de batterijen wel zijn. Momentje, ik steek er nieuwe in.’
‘Dat ding zuipt wel batterijen, niet?’
‘Dan kijk jij wellicht teveel tv.’
‘Ja ja, rustig, maar het werkt nog niet. Kijk nu. Ik druk opnieuw en er gebeurt nog niets.’
‘Wat lukt er niet?’
‘Mijn programma doorspoelen.’
‘Hmmm, kan het zijn dat je live aan het kijken bent?’
‘Euh …’


361 - Macaber

Mensen zeggen vaak dat mijn job macaber is. Ik vind van niet. Ze is mooi. En ja,  soms hard.
Het aantrekken van het pak dat hij droeg op zijn diamanten huwelijksverjaardag bezorgt me een glimlach. Het passen van het kleed dat ze droeg op hun laatste reis naar Benidorm geeft me dankbaarheid.
Maar het aantrekken van het pyjamaatje dat hij droeg bij zijn eerste stapjes breekt mijn hart.
Wellicht is de dood macaber door zijn pure natuur van … dood, maar er is toch niets macaber aan het zo mooi mogelijk begeleiden van je dierbaren op hun laatste reis?


360 - Macaber

Je vindt mij vies, dat geeft niet. Ik heb jouw sympathie niet nodig, noch jouw instemming. Want ik heb geduld. Ik wacht, tot jouw zielloze lichaam verstijft, jouw bloed stolt en jouw vezels onomkeerbaar uit elkaar vallen. Tot jouw afkeer voor mij geen voedingsbodem meer vindt.
Vastberaden zoek ik mijn weg door jouw huid, begraaf me in jouw organen, feest op wat van jou rest. Jouw vlees is zacht en voedzaam, jouw botten snel gereinigd. Ik ben jou dankbaar zoals jij mij hoort te zijn. Ik word verguisd en vies bevonden, maar ik weet dat een made daarboven staat.


359 - Macaber

‘Wat schrijf je?’
‘Een thriller.’
‘Over?’
‘Een man die mensen opsluit in een doodskist en ze voor de ogen van de wereld laat doodgaan.’
‘Huh? Hoe kom je daarbij?’
‘Gewoon, dat komt in mijn hoofd en dan moet ik dat opschrijven.’
‘En wanneer komt dat in je hoofd?’
‘Dat kan elk ogenblik komen.’
‘Zoals wanneer je naast mij in bed ligt?’
‘Dat kan.’
‘En speel ik dan ook een rol?’
‘Ik kijk naar jou hoe je slaapt en dan beeld ik me in wat er allemaal kan gebeuren.’
‘Huh? Meen je dat?’
‘Natuurlijk niet.’
‘Jij slaapt apart! Zo macaber!’


358 - Vals

Tien mollige vingertjes spelen piano, meedogenloos martelen ze de zachte toetsen. De noten lopen verloren, de klanken zijn uit de maat, het ritme zit compleet verkeerd. Geen Kleine Nachtmusik streelt mijn oor.
De toetsen veranderen in een drumstel. Boem tak tak ratelt in een tempo dat mijn hoofd doet duizelen, ik val bijna omver door de razende snelheid. De cimbalen rammelen door mijn hoofd, de basdrum davert door mijn lijf. Geen In the air tonight drumsolo in de lucht.
Mijn buik doet pijn van de slagen.
'Speel ik vals, opa?'
'Het is het mooiste wat ik ooit hoorde, lieverd.'


357 - Goed

‘Mama, kom snel!’
De angstige blik op mijn zoontjes gezicht jaagt me struikelend naar buiten. Zijn wijsvinger wijst star naar een plek op de grond.
'Wat is er?’ Ik val naast hem op mijn knieën, streel zijn gloeiende lijf.
'Die ... die zwarte vlek. Wat is dat?’
Opluchting raast als een tornado door mijn lijf. Tranen rollen over mijn wangen als ik lachend omhoogkijk.
'Dat lieverd, is schaduw.’
'Is dat gevaarlijk?’
'Helemaal niet. Dat is de zon die schijnt.’
'De zon? Dat ding achter de wolken?’
'Dat ja.’
'Dus … dit is goed?’
'Dit is heel goed lieverd. Geniet ervan.’


356 - Welkom

Gefluister wekt mij, een gelukzalig gevoel vult mijn lijf, terwijl mijn vingers ratelen en ik vol verwachting aanschouw hoe ze één voor één naar buiten glibberen. Meestal het hoofdje eerst, soms de voetjes die zich opgewonden aan de wereld kenbaar maken.
‘Kom maar.’
Verlangend begroet ik mijn nieuwe creaties, de navelstreng nog stevig verbonden.
Ze groeten elkaar, enkelen knipogen, anderen smeden complotten of stellen vast dat ze elkaar niet kunnen luchten. Een vluchtige eerste kus, spijtig genoeg soms ook een mes in de rug.
Mijn verhaal vormt. Bijna klaar. Nu? Ja, knippen. Loslaten. Bang!
Zie ik ze ooit terug?


355 - Mijn Straat

Lap, daar is er weer een, wat denkt die loser wel! Ik zal hem eens snel laten voelen wie hier de baas is.
‘Van mijn erf! Uit mijn straat! Dat is hier van mij!’
‘Huh, wat? Hou er mee op, joh. Wie denk je wel dat je bent? De straat is van iedereen.’
‘Nee, deze straat is van mij! En jij moet weg!’
‘Of wat? Je kan niet aan mij.’
‘Wacht maar tot ik je aan de andere kant tegenkom.’
‘Huh, dan nog zal je niets doen, want jouw baasje laat je nooit los.’
‘Och, rot op. Klotehond.’
‘Waf!’


354 - Lucky Luke

Lucky Luke noemen ze mij. Sneller dan mijn schaduw. Goh, wat heet. Waar is die schaduw trouwens? Verward kijk ik om me heen, ik zie niets. Klopt het dat ik sneller ben dan dat bijzondere fenomeen dat enkel bestaat bij de gratie van de zon en het kunstlicht dat slimme mensen ooit ontdekten. Vuur of Edison. Of scheelt er iets anders?
Opnieuw loer ik rond, mijn hoofd tolt als ik besef dat mijn schaduw spoorloos is. De zon brandt aan de hemel, geen spoor van mijn lijf weerspiegelt op de grond. Is de zon op? Of mijn Luck voorbij?


353 - Slaap

De TV raast op de achtergrond, muziek kietelt mijn tenen. In de verte vertelt de nieuwslezer wat er vandaag allemaal gebeurde. Heel even sleur ik mijn oogleden omhoog als er wat goed nieuws tussendoor glipt, dan vallen ze weer dicht en verdwijnt de eindeloze parade van oorlogen, geweld en ander deprimerend nieuws terug naar de achtergrond. Ik zak verder onderuit op de bank en geniet nog wat meer van die heerlijke momenten wanneer ik net niet in slaap val, voor ik me uiteindelijk toch naar mijn bed sleur, negerend dat ik er morgen weer uit moet.


352 - Struweel

'Wat voor een wildernis is dit! Kan je jouw tuin niet wat beter onderhouden?’
'Nee, pa. Dat hoort zo.’
'Wat! Een schande! Wat zeggen de mensen daarvan!’
'Ik dacht dat de mening van “de mensen” niet telde?’
'Huh?’
'Mijn tuin zoekt zijn eigen weg. Zoals jij mij leerde. Ik voed mijn tuin op zoals jullie mij opvoedden. Loop zo vaak tegen de muur tot je weet dat het fout is, en luister vooral niet naar wat “de mensen” denken.’
'Euh ...’
'Jouw woorden.’
Papa’s gezicht neemt naadloos de kleur van het omringende struweel over als hij zich omkeert.
'Kinderen ...’


351 - Struweel

Mijn longen barsten uit mijn lijf, mijn benen verkrampen. Hijgend duik ik tussen de struiken, net op tijd. Als een rollende donder raast zijn gevloek over mijn trillende lijf. Ik trek mijn hoofd tussen mijn schouders, een tak slaat in mijn gezicht als ik op de grond duik. Mijn knieën schuren open door de harde wortels en scherpe stenen. Ruwe taken striemen mijn wangen, doornen trekken krassen over mijn armen, maar ik merk het niet. Alles is beter dan wat achter mij aankomt. Vandaag verwondt het struweel mij om mij te beschermen. Vandaag is het struweel mijn vriend.


350 - Geschiedenisles

‘Vandaag gaan we het hebben over een niet lang geleden uitgestorven fenomeen.’
Zenuwachtig gemompel stijgt op tussen de schoolbanken.
‘Volop zon en warme, eindeloze avonden.’
Verlangende blikken vliegen rond, monden vallen open.
‘Kan iemand mij vertellen wat dat is?’
Het gemompel gaat naadloos over in volmaakte stilte.
‘Niemand? Een tip. De laatste keer dat we het meemaakten, was in 2020.’
De stilte houdt stug vol.
‘Dat is nog maar tien jaar geleden, dat moeten jullie toch nog weten! Niemand? Jan, komaan, jij weet dat.’
‘Goed weer, meester?’
‘Juist. En hoe noemen we dat nog?’
‘Euh … zomer?’
‘Perfect, Jan. Perfect!’


349 - Deugd

‘Is er nu echt geen toilet in de buurt van deze berg?’
‘Nee, en er is overal volk.’
‘Het is dringend!’
‘Probeer nog wat te wachten.’
‘Dat gaat niet. Kijk je uit of er niemand aankomt? Dan ga ik een stukje terug op het pad.’
‘Oké, haast je.’
De opluchting als de druk van mijn blaas verdwijnt, is groot. De druk om snel het werk af te maken nog groter als ik opzij kijk en zie dat ik recht in het vizier van het uitkijkpunt op de berg sta. Toch niet zo’n goede plek, maar het deed wel deugd.


348 - Wie ben jij?

Wie ben jij?
De mens van wie ik hield? Of de mens die mij verliet?
Je veroverde jouw plek in mijn hart, verwarmde mij met jouw glimlach. We waren een, geloofde ik, tot je het pad van de waarheid niet meer zag.
Ik dacht dat ik jou kende, tot je een vreemde voor mij werd.
Ik ben razend, bedrogen, mijn hart barst van verdriet.
Ik wil roepen, brullen, tieren, ik wil huilen om jouw gemis.
Ik wil je slaan en in mijn armen sluiten.
Ik hield van jou, de mens die ik kende. Niet de mens die mij verliet.


347 - Heimwee

'Bonjour,’ klonk steevast om de paar meter telkens als we een vreemde ontmoetten in de bergen van Zwitserland.
'Bonjour terug.
'Bonne vacances,’ wenste de vreemde ons op het terras van de rustplaats van Gruyères waar we een broodje aten. Op onze weg terug.
'Merci!’
De afwijzende blik die ik krijg als ik vriendelijk knik naar de mens die ik tegenkom op de parking in Frankrijk of langs de weg in België jaagt de heimwee naar mijn vakantie in Zwitserland nog meer aan.
Vriendelijk zijn kost toch niks, heb ik altijd geleerd. Ik weiger te geloven dat dat niet zo is.


346 - Trouw

'Wat doen we met onze beloften? Ik voel meer voor iets klassiek.’
'Wat bedoel je met klassiek?’
‘Wel, iets in de trant van: ik beloof je eeuwige trouw. Maar dan met andere woorden. Moderner, frisser.’
'Hmmm.’
'Wat hmmm? Waarom kijk je zo? Niet goed? Wat wil jij?’
'Ik weet het niet, maar...’
'Wat?’
'Eeuwig is wel heel lang.’
'Ik ben niet zeker of ik jou begrijp, schat.’
'Wel ... ik weet niet of ik dat kan beloven.’
'Wat kan je niet beloven? Toch wel trouw?’
'Ja. Natuurlijk.’
'Hoelang? Als niet eeuwig.’
‘Tot na het feest, zeker.’
‘Hmmm.’
‘Wat hmmm?’
‘Laat maar.’


345 - Charlie

'Trap me in gang,’ riep je lang geleden. ‘Blijven gaan, altijd blijven gaan, nooit ben ik voldaan.’
‘Laten we de nacht samen doorbrengen,’ vroeg je verleidelijk.
‘Graag, met bruine suiker,’ antwoordde Mick.
Maar tijden veranderen en de rode deur kleurde zwart. Vanavond is ze pikzwart. Vanavond doet een paukenslag jouw podium een laatste keer daveren.
'Het is allemaal voorbij,’ roep je op je weg naar boven.
Angie werpt een kushandje, de duivel dankt voor alle sympathiebetuigingen. Jack springt, een flits brengt jouw rollende kei voor het laatst tot stilstand.
Slaap zacht, Charlie. Geef er een ferme lap op daarboven.


164 - Anti

‘Ik ben overal tegen.’
‘Waarom?’
‘Omdat dat nodig is. Je moet kritisch zijn, niet zomaar slikken wat anderen zeggen. Er wordt ons al genoeg wijsgemaakt.’
‘Misschien, maar dat betekent toch niet dat je overal tegen moet zijn? Toch niet tegen de goede dingen?’
‘Wie beslist dat iets goed is? Als je niets in vraag stelt, loopt alles fout.’
‘Maar niet iedereen heeft het slecht voor.’
‘Kan zijn, maar als niemand goede bedoelingen controleert, dan ontsporen ze, zonder twijfel.’
‘Je overtuigde me, ik ben nu ook ergens tegen.’
‘Heel goed, tegen wat?’
‘Tegen jou, jij vervult je eigen voorspelling.’
‘Huh?’


344 - Mot

Eigenlijk ben je best mooi. Heldergroene pootjes, donkere strepen met zwarte stippen over een lang lijf. Een wonder van de natuur. Eens uit het eitje, groei je aan een ontiegelijk hoog tempo en als je voldoende gegeten hebt, ontpop je tot een mot, die op haar beurt weer eitjes legt. Een mooie cirkel des levens.
Eén ding vind ik niet mooi … wat je met mijn buxus doet. Ik weet dat ik hiermee een moordenaar ben, maar het leven is vol harde keuzes en in deze strijd maakte ik mijn keuze. Sorry, mooie rups, maar jij wordt nooit een mot.


343 - Mot

'Nog eentje.’
'Moet dat? Je weet d...’
'Ik heb dorst! Ik weet wat ik doe.’
Je schudt je hoofd, ik kijk weg. De huivering in jouw ogen ontsnapt me.
'Het vuur lokt jou. Je moet stoppen,’ fluister je. ‘Het zal jou verbranden.’
Ik negeer de angst in jouw stem.
'Een man mag toch dorst hebben!’ grom ik en neem een volgende slok.
Je staat recht, loopt naar buiten. Ik zie de traan niet die jou verlaat. 'Je loopt in je ongeluk.’
Ik doe alsof ik je niet hoor. Ik heb de vlammen onder controle. Ik ben toch geen mot?


342 - Waard

Steentjes knarsen luid onder mijn versleten wandelschoenen, een marmot vlucht in haar hol. ‘Sorry,’ mompel ik, maar de sierlijke schaduw van een grote roofvogel boven mijn hoofd vertelt me dat het dier niet vluchtte voor mij. Jaloers kijk ik de brede vleugels na die geluidloos zweven op de thermiek, de scherpe blik die speurt naar voedsel stuurt het prachtige dier over de steile hellingen en groene vlaktes. Ik adem de koele berglucht diep in, negeer mijn vermoeide benen. Nog vier uur naar de berghut, maar de eindeloze beklimmingen en wijdse uitzichten, ver van de bewoonde wereld, zijn het waard.


341 - Positief

Ik ben positief. Onbetekenend wellicht in deze wereld, maar ik kan niet negatief zijn. Ik weet dat negatieve elementen bestaan, waarschijnlijk hebben we ze zelfs nodig, maar ik wil het niet zijn. Positiviteit is mijn roeping, mijn doel in dit leven.
En zijn neutralen, de gulden middenweg, vis noch vlees. Wellicht ook een noodzakelijk kwaad, maar toch hecht ik me ook daar niet graag aan.
Het liefst omring ik mij met gelijkgezinden die denken zoals ik en alles van de positieve kant bezien, ook al is dat moeilijk.
Ik ben een proton. Zou ik ook een mens kunnen zijn?


340 - Reizen

‘Ik wou dat ik nog kon reizen,’ vertrouwt de vrouw in de rolstoel mij toe. Glimlachend wijst ze naar de brochures in mijn hand. ‘Ik wou dat ik mee kon.’
Ongemakkelijk kijk ik haar aan. Een onbekend schuldgevoel zoekt zich een weg door mijn buik.
‘Sorry … Ik … wou dat ik u kon meenemen.’
‘Dat denk ik niet,’ lacht ze. ‘Ik zou de hele tijd eisen dat mijn favoriete plekjes werden bezocht.’ Ze lacht en knijpt zacht in mijn hand. ‘Doe jij vooral waar jij zin in hebt, jongeman. En verzamel zeker genoeg herinneringen voor als dat niet meer gaat.’


339 - Heet

Bij elke ontmoeting bedwelmt jouw ongerepte geur mij, straalt zinderende hitte door mijn naakte lijf. Mijn hart versnelt, de temperatuur stijgt samen met de lichaamsvochten die ik met jou deel terwijl jouw vuur steeds heviger brandt.
Je kreunt als je opwarmt, je warmte brandt in elke vezel. Je bent heet onder mij, voor mij, achter mij. Intense hitte slokt me op zodra ik in jou kom. Je laadt me op en neemt alle spanning weg. Bij jou is geen plaats voor schroom, geen grenzen, bij jou kan ik mezelf zijn. Mijn sauna, elk huis zou er een moeten hebben.


338 - Vooruitgang UKV van de week - Schrijven Online - 20/08/2021

‘En dit, dames en heren, is authentieke sneeuw.’
‘Wat? Echt?’
‘Ja, kom rustig dichterbij en voel maar eens. Niet allemaal tegelijk, en niet schrikken.’
‘Wow, dat is ijskoud. Van waar komt dit? Ik dacht dat dit al meer dan honderd jaar verdwenen was?’
‘Dit is een exacte replica van één van de laatste stukjes die we van de noordpool hebben kunnen redden. Eind eenentwintigste eeuw is dit bewaard in een ondergrondse bunker en nu zijn onze wetenschappers erin geslaagd dit perfect opnieuw te maken, ondanks de permanente plus twintig temperatuur die we nu overal kennen.’
‘Wow, wat een vooruitgang!’


337 - Toink #Onomatopee

Dank je Toink
‘Wie is Toink?’ De inspectrice glimlacht naar het bevende meisje. ‘Waarom schreef je dat op de muur van de kelder?’
Donkere ogen loeren angstig rond. Haar breekbare stem komt van mijlenver.
'Mijn vriendin.’
‘Waar is ze?’
‘Daar nog … ergens dichtbij … denk ik.’
'Hoe bedoel je?’
Ze slikt, sluit haar ogen. ‘Elke k...’ Een eerste traan ontsnapt. ‘Elke keer als hij … geweest was, sloeg ik op de buis boven mijn bed.’ Een wrange glimlach breekt door de tranen. ‘Toink sloeg terug, dan wist ik dat alles goed kwam.’
De inspectrice hapt naar adem. ‘Er zijn er nog!’


336 - Fwiet #Onomatopee

'Mama?’
'Ja lieverd?’
‘Hoe ziet opa’s huisdier er uit?’
‘Huisdier? Opa heeft helemaal geen huisdier.’
‘Jawel, ik hoorde het al vaak.’
‘Ik denk dat je droomt, lieverd.’
‘Nietes. Hij zegt ook dat je er niet tegen mag praten. Dan loopt het weg. Een keer deed ik dat, toen gromde het.’
‘En hoe heet dat huisdier dan?’
‘Hij noemt het Fwiet.’
‘Fwiet?’
‘Ja en telkens hij het hoort, kijkt hij even om zich heen, snuift en lacht dat Fwiet weer is geweest. Ik zou hem ook echt eens willen zien, maar niet te dicht, want hij ruikt een beetje.’


335 - Trein

Langzaam zet de trein zich weer in beweging. Een traan rolt over mijn wang als ik zie hoe jij steeds verder van mij verwijderd wordt. De afstand groeit, de angst dat ik jou nooit meer zal zien, brandt door mijn lijf. Wie ben jij, vrouw die naar mij lachte? Ik stel me voor dat jij een partner hebt, kinderen, een carrière, vrienden en een reeks hobby’s.
Ik zag in jouw ogen meer dan enkel vrolijkheid. Je voelt pijn, je bent bang. Ik wil jou helpen, ik weet niet hoe.
Misschien tot ooit, vreemde vrouw. Ik mis je nu al.


334 - Loslaten

'We zijn vandaag samen om afscheid te nemen.’
Zes paar grote O’s kijken me angstig aan.
'De wereld is onbekend voor jullie, een plek vol gevaren en valkuilen, tegelijk vol fantastische mogelijkheden.’ Een traan ontsnapt. ‘Ik weet ook dat jullie klaar zijn.’
Ik twijfel, moet ik alles vertellen?
'Voor twee van jullie is er geen plaats in jullie nieuwe thuis.’ Verschrikte uitroepen beuken in mijn maag. ‘Maar weet dat ik altijd een plekje voor jullie vrijhoud.’
Angst en opwinding razen door mijn verhalen als ze richting uitgang varen.
'Het ga jullie goed, vrienden.’
Mijn hoofd is duizelingwekkend stil.


333 - Herfst

‘Hey herfst, wat doe jij hier? Je bent te vroeg!’
‘De mensen denken dat ik er al ben, maar ik doe niets hoor, ik kom gewoon even kijken hoe jij het er vanaf brengt.’ Donderslagen razen voorbij tussen huilende buien. ‘Niet zo goed blijkbaar.’
‘Moei je niet! Dit is mijn seizoen!’
‘Oké, maar …’
‘Maar wat?’
‘Ik heb niet de indruk dat alles loopt zoals het hoort.’
‘Och, ik weet het, maar ik krijg het niet onder controle, alles flipt gewoon.’
‘Dat zie ik …’
‘Ik wil wel, maar alles staat op zijn kop. Die stommeriken hebben al mijn instrumenten vernield.’


332 - Hemel

Ontelbare koeien grazen onverstoorbaar op uitgestrekte weiden, terwijl schapen de weg blokkeren alsof de wereld aan hen behoort. Ze proberen me in slaap te wiegen, maar het eindeloos slingerende pad langs diepe afgronden laat dat niet toe. Geiten verdringen elkaar aan het glinsterende meer, drinken gulzig van het ijskoude water voor ze over elkaar de steile helling opspringen en de wereld overschouwen. Met open mond bekijk ik dit paradijselijke tafereel. Ik wrijf in mijn ogen, knijp in mijn armen.
‘Waar zijn de mensen? Ben ik dood? Is dit de hemel?’
‘Nee joh,’ roept mijn vrouw. ‘Dit is Nieuw-Zeeland!’


331 - Knop

Geluidloos verlaten stengelloze wolken het aardoppervlak. Mijn ogen splijten als ik ze zie uitwaaieren tot prachtige bloemen. Mooi en gruwelijk tegelijk. Ze zijn veraf, ik weet dat ik ze snel zal voelen. Waarschijnlijk ben ik naïef, maar ik dacht dat mensen slim genoeg waren om dit te voorkomen. Of waren het niet de mensen, maar had The Terminator gelijk? Het zal niets meer veranderen, toch raast één vraag loeihard door mijn hoofd tot intense hitte mij bereikt en mijn lijf hervormt tot het stof en de as vanwaar ik kom.
‘Welke kloothommel drukte godverdomme op die kutknop?’


330 - Wezen

Niemand aankijken, ogen recht voor je houden en aan alle leuke dingen denken die je samen beleefde.
Goed advies, in theorie, bikkelhard in praktijk. Ik negeer de meelevende blikken links en rechts, richt me op een punt achter het altaar. Het gouden tabernakel met zijn sierlijke vormen kan me niet boeien, toch volg ik de lijnen tot ze omhoog wijzen. Ik zie het kruis, een luide vloek verlaat mijn mond, jaagt een geschrokken rimpeling door de kerk. Ik probeer, maar kan de zin van dit alles niet zien. Mijn ogen zijn droog, mijn hele wezen huilt bittere tranen.


329 - Wezen

Onwezenlijk stil werd het in de houten kamer waar de laatste van de wezen op hun lot werd gewezen.
‘Het weeshuis sluit, we hebben geen oplossing voor jullie.’
Tranen vielen plenzend op de oude, stenen vloer. Cirkels deinden uit, wezen in alle mogelijke richtingen, behalve naar boven. Er was geen weg naar boven, de uitweg was verdwenen.
‘Wat nu?’
Wezenloos staarde de oude non naar het plafond. ‘Hopen dat jullie snel worden geadopteerd of worden doorverwezen naar een ander weeshuis.’
‘En als dat niet lukt?’
‘Bidden. En een plek zoeken onder een brug.’
Verwezen bleven de wezen achter.


328 - Midzomer

De midzomernachtzon brandt in mijn lijf. Dansende nimfen in verleidelijke jurkjes betoveren mijn geest.
‘Mag ik mee?’ roep ik.
Hun helderblauwe ogen lachen. Ze wapperen met hun lange, blonde haren, knipogen en strekken hun hand. ‘Natuurlijk mag dat. Dans met ons en we nemen je mee naar een plek waar de zon nooit ondergaat, liefde voor iedereen is en je zinnen voor eeuwig geprikkeld worden.’
‘Ik kom,’ roep ik. ‘Ik kom.’
Ook ik strek mijn hand en probeer hen te volgen, maar ze lopen te snel.
‘Wacht!’
Zweet druipt van mijn lijf als de midzomernachtzon mij wekt.


327 - Anders

‘Dag schat.’
‘Hey lieverd.’
‘Ik moet je iets zeggen.’
‘Ik weet het.’
‘Ah … Vind je het erg?’
‘Nee, dat weet je toch.’
‘Je mag niet denken dat ik jou vergeten ben.’
‘Dat denk ik niet. En, je praat toch tegen mij?’
‘Da’s waar.’
‘Is ze leuk?’
‘Ja.’
‘Zoals ik?’
‘Anders.’
‘Maar leuk.’
‘Ja.’
‘Da’s goed. Is het echt?’
‘Ik denk het.’
‘Zoals bij ons.’
‘Ja, maar anders.’
‘Da’s goed.’
‘Dus … je vindt het niet erg?’
‘Ik zei je toch dat je verder moest gaan.’
‘Ja, maar ik mis je nog.’
Ik kus jouw foto, je lacht.
Ik ook.


326 - Bang

Op het nippertje ontwijk ik de bliksem die bulderend naast mij in de grond slaat. Meestal heb ik geluk wat het ontkomen aan onheil betreft, vandaag ben ik niet zeker. Ik denk dat wat in de huiskamer op mij wacht niet bevorderlijk is voor mijn gelijkmoedigheid. Mijn papa, die ik al jaren niet meer zag, kondigde vanochtend via een berichtje aan dat hij op bezoek komt. Ik ben doodsbang voor wat hij te vertellen heeft. Huiverend schuif ik mijn regenkapje naar achter en loop met grote stappen naar binnen. Ik ontsnapte aan de bliksem, dan moet dit ook kunnen.


325 - Tijd

'Als we doorwerken kan ik jullie wat tijd teruggeven.’
‘Wat zeg je?’
‘Ik geef jullie wat tijd terug.’
‘Dat kan je toch niet? Tijd is van niemand. Hoe zouden wij, nietige mensen, ooit de pretentie kunnen hebben om tijd te beheersen. Niet dat we dat niet doen, wij pretenderen alles te kunnen beheersen, maar dat is een illusie. Tijd beheerst ons. Wij kunnen tijd gebruiken, in het beste geval op een goede manier, maar we controleren tijd niet. Tijd gaat door, wat we ook doen. Wij zijn van de tijd, niet omgekeerd. En teruggeven gaat niet.’
‘Tijd is op!’


324 - Handen

'Wat scheelt er met jouw handen?’
'Huh? Wat zeg je?’
’Jouw handen. Ze zien blauw.’
'Wat?’
'En bleek. Ben je ziek?’
'Maar nee. Wat zou er zijn?’
'Ik zoek het op. Oei. Wacht. Dat is ...’
'Wat is er?’
'Het fenomeen van Raynaud.’
'En wat is dat?’
’Gevoelloze vingers.’
'Maar ik voel nog alles.’
'Ik ben er toch niet gerust in.’
'Kan zijn, ik ga naar het toilet.’
'Ik heb de dokter gebeld.’
'Wat? Waarom?’
'Jouw handen.’
'Die zijn weer proper.’
'Hoe? Echt?’
'Ja. Maar...’
'Wat maar?’
'De handdoek is blauw.’
'Huh?’
'En mijn nieuwe jeansbroek iets minder.’
’Euh...’


323 - IJspralines

IJspralines bij de koffie. Ik staar ernaar, word in mijn stoel gedrukt, vlieg dertig jaar terug. Dolby surround-systemen drammen in mijn oren. Het grote witte doek voor mijn ogen toont klassiekers als “Back to the future”, “the Breakfast Club” en “Some kind of Wonderful”. Ik zie mijn jeugdidolen, hoor de muziek die mij door mijn jonge jaren sleurde. “Don’t you forget about me” klinkt als de eerste keer. Ik proef de ijspralines die we in de pauze aten. Drie films per week, onze houvast. Ik ben weer zestien terwijl ik van mijn koffie drink en mijn ijspraline geniet.


322 - Mens (Metafoor)

Opnieuw veeg je de vloer met mij aan. Ik wil dit niet, maar jij wringt me leeg, zet jouw voeten op mijn lijf, sleurt me uit elkaar. Alsof ik niet besta, werp je mij na elk gebruik in de hoek. Ik kan niet meer.
'Nee! Je moet mij beter behandelen!’
Bij je eerste wenkbrauwopslag val ik stil.
'Wat voor een slappe vod ben jij wel!’ brul je dan.
Ik breek, elke vezel in mij verpulvert. 
‘Genoeg!’
‘Wat?’
‘Ik ben geen vod!’
Jouw handen dreigen, ik recht mijn lijf.
'Ik ben geen dweil!’
Je gaat achteruit.
‘Ik ben een mens!’


321 - Metafoor

‘De wereld gaat goed.’
‘Denk je?’
‘Ja, de trein der vooruitgang rijdt alsmaar sneller en onze wetenschappers gaan als een speer.’
‘Ja, we gaan naar de maan, op zoek naar het konijn uit de hoed, maar het blijft een gevecht tegen windmolens.’
‘Weet je hoe dat komt? Door gladde politici die zich moeiteloos door het juridische wespennest wurmen en ontsnappen aan de gerechtelijke dans. Ze vullen hun zakken met het slijk der aarde, hebben een krater in hun hand. Op de kap van de gewone sterveling klimmen ze alsmaar hoger op de ladder!’
‘Is de wereld dan om zeep?’


320 - Spons

‘Je bent een spons.’
‘Huh?’
‘Alles wat ik tegen jou zeg, verdwijnt in het niets. Je slorpt het op zonder te reageren. Ik vraag me af of je ooit luistert naar wat ik zeg.’
‘Ja, ik hoor alles.’
‘Waarom reageer je dan niet?’
‘Wat moet ik zeggen als ik niets te zeggen heb?’
‘Een klein teken van begrip zou leuk zijn. Of dat je tenminste gehoord heb wat ik zeg. Dat ik weet dat je luistert.’
‘Oké.’
‘Wat oké?’
‘Ik heb gehoord wat je zegt.’
‘Och jij, je bent een vod.’
‘Hoezo? Ik dacht dat ik een spons was?’


319 - Een traan vlucht

Een traan vlucht uit haar oog. ‘Oh, sorry.’ Trillend wijst ze naar de gebroken vaas, een nieuwe snik ontsnapt aan haar keel. ‘Ik …’ Zonder overgang verdwijnt de gepijnigde blik van haar gezicht, enthousiast kijkt ze naar de ondergaande zon. ‘Mooi hé …’
Ik streel haar wang. ‘Het is oké, mama.’
‘Wat zeg je?’
Ik druk een kus op haar voorhoofd, haal een emmer en ruim de vaas op. Een geschenk van haar voor mijn vijftigste. Haar laatste geschenk voor …
‘Lelijke vaas. Deed de kat dit? Dat rotbeest moet weg.’
‘Het is oké, mama.’
Ook uit mijn oog vlucht een traan.


318 - Boodschap?

De wirwar op mijn scherm schrikt me op. Woorden verschuiven van plaats, verdwijnen en verschijnen weer. Verbaasd staar ik naar de chaos. ‘Ik wil nog een adjectief!’ roept het substantief. ‘Jij wilt altijd adjectieven, maar je gebruikt er teveel,’ sneren de werkwoorden. ‘Soberheid versterkt het verhaal.’ ‘Huh, soberheid? Wat ben je met een zin zonder betekenis? Wat is een werkwoord zonder ons? Niets toch?’ ‘En wat ben je met een lange rij adjectieven die het verhaal ontkrachten? De lezer haakt af, geloof me.’ Ik sluit mijn ogen, laat het gekibbel door mijn hoofd razen. Willen ze mij iets vertellen?

317 - Ontmoeting

Verveeld loer ik naar de kassafile. Ik wil snel weg, maar jij verandert alles. Groene ogen, omringd door de meest levenslustige lachrimpels die ik ooit zag, kijken me vragend aan.
‘Wat mag het zijn, meneer?’
‘Ik …’
Ik besta niet meer, jouw lach breidt uit.
‘Meneer?’
’Po … pomp vijf.’
Zonder weg te kijken, reken je af. ‘Nog iets, meneer?’
‘Jij in mijn leven?’ wil ik roepen, maar geen klank verlaat mijn mond. Ik knik enkel en word vervuld van een eindeloos gemis en het knagende weten dat ik jou nooit meer zal zien als mijn brekend hart de wagen start.


316 - Voorbij

De laatste kilometers denderen weg onder de wielen van onze camper, jagen de stemming omlaag in de multifunctionele cabine. Vanavond zullen de stoelen niet draaien voor een wijntje en een babbeltje. We komen niet naar binnen als het buiten te fris wordt.
Beelden van staalblauwe hemels boven briljanten strooiende meren midden ongerepte bossen zweven voorbij tussen de brutaal uitwijkende truckers en laagvliegers op de Duitse wegen. De lange, uitputtende wandelingen die onze batterijen herlaadden en onze longen vulden met zuurstof sleuren aan onze benen. De stal roept, we willen niet, maar deze prachtige herinnering is voor eeuwig de onze.


315 - Horen

‘Uw mondkapje zit niet juist, meneer.’
‘Wat zegt u?’
‘Uw mondkapje. U heeft het niet over uw neus, dat is fout.’
‘Sorry, maar ik hoor u niet, kan u wat duidelijker praten? Of dat onding voor uw mond uitdoen, want van al dat gemompel word ik horendol.’
Zuchtend verschuift de agent zijn mondkapje en roept mij duidelijk articulerend toe.
‘U draagt uw mondkapje niet goed. Dat hoort uw mond en uw neus te bedekken.’
‘Zoals u?’
Een ogenblik kijkt hij me verbaasd aan, schudt zijn hoofd en gebaart dat ik verder moet lopen.
Slecht horen is soms een luxe.


314 - Neerzijgen

‘Zet die pint neer, zei generaal Patton tegen zijn mannen.’
‘Huh?’
‘Ja, dat zei hij.’
‘Wie?’
‘Generaal Patton, je weet wel, uit WOII.’
‘Die had inderdaad heel wat beroemde uitspraken, maar geen met een pint.’
‘Toch wel.’
‘Niet waar. Die gingen over oorlogsvoering. Dat je niet droef moet zijn, maar dankbaar dat de gevallenen leefden. En dat een goed plan snel uitgevoerd nu, beter is dan een perfect plan volgende week. Maar niets over een pint.’
‘Nee?’
‘Nee, echt niet. En zei is trouwens ook fout.’
‘Maar dan klopt mijn ukv niet.’
‘Toch maar beter een perfect plan?’
‘Och!’


313 - Neerzijgen

Een nieuw geluid boort zich in mijn oren, wriemelt zich een weg door mijn geest. Ik wil het buiten houden, maar het is te snel, te klein. Ik ken het, toch blijft herkenning uit. Zoekend naar hulp kijk ik om me heen, niemand kijkt op als het geluid versterkt. Het zwelt nog aan, brandt van mijn hoofd door mijn borst, stuurt steken door mijn buik, verlamt de spieren in mijn benen. Onopgemerkt zak ik in elkaar, het gebulder stijgt tot onverdraagbaar niveau. Ik druk mijn handen tegen mijn barstende oren. Is dit hoe het neerzijgen van mijn ziel klinkt?


312 - Neerzijgen

De steile hellingen en kort daaropvolgende afdalingen blijven komen.
‘Ben je zeker dat dit het juiste pad is?’
Diplomatisch onderdrukt mijn wederhelft de irritatie in haar stem, wetend dat mijn aanleg voor deze ‘prachtige’ karaktereigenschap nog groter is, maar na vijfentwintig jaar is er geen intonatie meer nodig om haar gemoedstoestand te registreren.
‘Ja, hier achter de bocht is het nog twee kilometer. Max.’
‘Jij zorgt vandaag voor het eten?’
De woorden die haar opeengeperste lippen verlaten als we vier uur later in onze blokhut neerzijgend, klinken niet als een vraag.
‘Zeker schat.’
Het wordt ongetwijfeld een rustige avond.


311 - Papa

‘Papa!’
‘Dag vriend.’
'Papa, bouwen we een zandkasteel?’
‘Natuurlijk, vriend.’
‘Papa, maken we iets van Lego?’
‘Heel graag.’
‘Papa, mag ik zakgeld?’
‘Waarvoor?’
‘Gewoon, om iets te drinken met vrienden. Niet moeilijk doen, alsjeblieft!’
‘Oké …’
‘Papa, Mag ik de sleutel van jouw wagen?’
‘Waarom?’
‘Gewoon, ik moet even weg.’
‘Oké. Voorzichtig hé.’
‘Ja ja.’
‘Je moet niet altijd bellen, papa, ik ben volwassen, oké?’
‘Ja, maar is alles goed?’
‘Papa, ze wil me niet meer.’
‘Oh, kom hier vriend, het ligt niet aan jou.’
‘Da’s niet wat zij zegt en moei je niet met mijn leven.’
‘Oké …’
‘Papa? Papa?’


310 - Aardedonker

Aardedonker is het als mijn ogen openvliegen. Ze zoeken, vinden niets. Waar ben ik? Mijn handen tasten, gordijnachtige stof kriebelt mijn trillende vingers. Ik duw de stof opzij, mijn hand loopt te pletter tegen een houten wand. Ik voel boven mij, ook daar is de ruimte al snel ingeperkt door hout en stof. Mijn adem stokt, mijn hart vergeet te kloppen. Ben ik dood? Begraven?
'Wat lig je daar te draaien, schat!’ gromt mijn vrouw. ‘Je wist dat een camper kleiner is dan thuis, dus draai je om en slaap!’


309 - Natuurwandeling

Duizenden dazen vormen een formatie voor een georganiseerde aanval. Ik sla ze weg, net op tijd. Nee, net te laat! Een foeilelijk mormel zuigt zich vast in mijn been, de volgende in mijn arm. Een afleidingsmanoeuvre rond mijn hoofd en lap, daar is er weer een. Jeuk kondigt hun geslaagde operatie aan, maar ik geef niet op. Ik zal deze wandeling overleven met minder dan honderd beten in mijn lijf. De teller stijgt, de uitgang nadert, de jury is verdeeld. Bang afwachten, de bulten groeien en … nee, de overwinning gaat naar de insecten. Maar het was een prachtige wandeling.


308 - vergeet-me-nietjes

Drie vergeet-me-nietjes
dronken samen gin met rietjes
zo werden ze stomdronken
en lagen al snel luid te ronken
Wat is dat toch met die bloemen?
het is te erg om te benoemen
waar is toch die tijd?
van moed en strijdvaardigheid
toen bloemen niet mochten drinken
en mensen elkaar niet wilden verminken
ik wil terug naar een land
waar mensen hand in hand
elkaar steunen en respecteren
verschillen accepteren en tolereren
samenwerken en doelen bereiken
zonder elkaar de strijdbijl aan te reiken
ik wil naar een wereld vol met liedjes
en duizenden vergeet-me-nietjes


307 - vergeet-me-nietjes

Het water was dierbaar, onuitputtelijke bron en deel van hun leven. Tot het gelaat van hun vriend veranderde en de zachte golven omsloegen in moorddadige stroming. De beschermende oevers verloren hun strijd, gaven wanhopig toe aan de beukende kracht van Moeder Natuur.
Alles werd verslonden, huis, have en goed gingen verloren in de kolkende wildernis. Niets werd ontzien, zelfs levens werden niet gespaard. Voor even was die zo noodzakelijke levensader, onmisbaar voor mens en dier, de vijand. Gebroken aanschouwden bewoners de schade, ruimden puin en maakten plannen, terwijl talloze vergeet-me-nietjes doorbraken op de oevers van de rivier.


306 - vergeet-me-nietjes UKV van de week - Schrijven Online - 23/07/2021

'Ik ben een bloem, kom en pluk me,’ riep ze naar elke auto die vertraagde.
'Jij bent de beste,’ lachte menig man nadat hij de deur voldaan achter zich dichttrok.
‘Vergeet me niet,’ riep ze hen met een kushandje achterna.
'Nooit,’ gromden ze, terwijl ze al dachten aan de vrouw die op hen wachtte.
'Ik ken haar niet,’ mompelden ze toen de politie haar gebroken lichaam vond in een donkere steeg.
Haar graf droeg geen naam, door een barst in de tweedehands steen groeiden enkele verdwaalde bloemen.
'Zijn dat vergeet-me-nietjes?’ vroeg een achteloze voorbijganger.
De bloemen huilden.


305 - Alsjeblieft Daan

De maandag verkruimelt, vervaagt tot een schim van wat hij ooit was. Zekerheden vluchten weg langs elke opening, laten mijn ziel bloedend achter. Die ene zekerheid waar ik me elk begin van de week aan kon optrekken, lijkt verdwenen. Die geestverruimende, grensverleggende en unieke reeks van woorden hielden me overeind in mijn donkerste uur. Zij waren mijn literaire strohalmen in deze duistere tijden. Alsjeblieft Daan, red mij. Trek me uit het moeras, geef weer zin en richting aan mijn bestaan. Alsjeblieft Daan, geef weer zuurstof aan mijn longen, trap mijn hart weer op gang, geef ons een nieuw woord.


304 - Hygïene

De trip was kort, de laatste reis nog korter, het pad ernaartoe lang.
'Het is maar een jointje, mama.’
Het licht dat hem naar het einde lokt, is helderder dan de flitsen die menige trip begeleidden.
'Ik heb het onder controle, paps. Ik kan stoppen als ik wil.’
De strijd was korter dan de twee pogingen om eruit te stappen.
'Ik wil dit niet meer, help mij.’
De laatste naald lag dwars op een grote stapel.
'Ik neem elke keer een verse naald, mams.’
Hygiëne was belangrijk.
'Ik wil stoppen, maar het is zo moeilijk.’
Hygiëne redde hem niet.


303 - Politiek correct

‘Hiermee slaan we twee vliegen in één klap.’
‘Gelieve uw uitspraak te wijzigen, deze past niet.’
‘Euh, ik begrijp het niet.’
‘Gelieve uw uitspraak aanvaardbaar te maken.’
‘Huh? Whatever, wat ik bedoel is dat we, door deze nieuwe aankoop groeien én onze concurrent opzijzetten. En geen zorgen, ik checkte alles, we kopen geen kat in een zak.’
‘Meneer Janssens! Dit is onaanvaardbaar, ik denk dat we onze samenwerking moeten stopzetten.’
‘Euh, wat?’
‘Het misbruiken van dieren is tegen onze bedrijfspolicy. Dit kunnen we niet aanvaarden.’
‘Misbruik? Dit zijn spreekwoorden.’
‘Doet er niet toe, wij zijn altijd politiek correct.’
‘Euh?’


302 - Een ander beeld

Mijn benen trillen, achter mijn mondkapje hou ik mijn adem in als ik de … de slachtbank? betreed.
‘Welkom, meneer Janssens. Tweede keer?’
Ik knik enkel.
‘Heel goed. Hoe was de eerste?’
‘Oké,’ mompel ik.
‘Dan valt deze zeker ook mee,’ lachen heldere ogen. ‘Volgt u mij.’
De prik doet minder pijn dan verwacht, de lichtheid in mijn hoofd stijgt snel als ik mijn tijd uitzit temidden van andere gewillige slachtoffers.
‘Het klopt niet wat jij denkt,’ galmt mijn broer door mijn hoofd.
Dat is niet wat ik voel als ik opsta en onweerstaanbaar naar de stalen container getrokken wordt. 


301 - Luister!

Luister, mijn kind.
Ik kan niet meer.
Je hakt, je kapt, je brandt, je rooft. Dat doet pijn.
Je vervuilt het bloed in mijn aderen, brandt de lucht uit mijn longen. Je snijdt stukken uit mijn lijf die nooit meer herstellen, vult andere delen met rotzooi en viezigheid.
Geloof me, dat doet vreselijke pijn.
Waarom, kind?
Maar denk niet dat mijn reactie ingegeven is door wraak, door machtswellust of narcisme. Zo werk ik niet. Ik niet.
Dit is mijn finale hulproep. Het moet stoppen. Voor ik jullie niet meer kan beschermen.
Dus luister, mijn kind. Luister alsjeblief!
Je moeder.


300 - Ziel

‘Zielen te koop, twee voor de prijs van één.’
‘Euh, excuseer, maar zei u dat u zielen verkocht?’
‘Ja, absoluut. Twee voor de prijs van één.’
‘Maar … waar haalt u die? Een ziel is toch niet te koop?’
Een bulderende lach duwt me omver. Grote ogen boren zich uitdagend in mij. ‘Meneer is naïef zeker? Keek u al eens rondom u?’ Lachend wijst hij naar het majestueuze gebouw aan de overkant van het plein. ‘Was u ooit al eens in het parlement?’
‘Euh, nee.’
‘Dacht ik al. Doen, zeker doen.’ Hoofdschuddend keert hij zich om. ‘Zielen te koop. Twee …’


299 - Ziel

Nieuwsgierig peil ik naar sporen van haar bestaan. Tast, voel, vind niets. Ik zoek volmaakte stilte en luister, maar haar stem blijft stil. Ik sluit mijn ogen, scherm me af, ik zie haar niet. Toch weet ik dat zij er is. Dat zij, onvindbaar, ontastbaar en onhoorbaar, een onlosmakelijk deel uitmaakt van wie ik ben. Dat zij, in haar onbekende glorie, definieert wat ik beteken in deze wereld.
Ik weet dat ik niet naïef moet zijn, nooit zal ze zich aan mij openbaren, maar dat geeft niet. Zolang mijn ziel mij begeleidt op mijn tocht, is het goed.


298 - Ziel

De eerste noten zetten in, er borrelt iets naar boven. Trillingen planten voort door mijn lijf terwijl kinderlijke verbazing kriebels strooit onder mijn vel. Het voelt vertrouwd, tegelijk onbekend. Het overstijgt de prikkelingen op mijn huid, groeit boven de indrukken in mijn ogen. Het verbindt en versterkt de klanken in mijn oren, legt een extra laag op de geuren die mijn hersenen in vervoering brengen. Mijn hoofd valt schuin, ik luister. Mijn ogen knijpen dicht, ik zie. Een diepe ademtocht, goddelijk vocht danst walsend op mijn tong. Mijn ziel komt jubelend tot leven op dit eerste festivalconcert sinds … eeuwen?


297 - Ziel

De ochtend na Allerzielen lag hij zieltogend op zijn bed, loerend naar de ziel van zijn verhaal die gehaast wegglipte tussen de kieren van de deur.
'Ik wil niet dat je weggaat,' riep hij haar na. ‘Ik hou zielsveel van jou.’
Een ogenblik keek ze om, haar lange haren wapperden voor ze haar schouders ophaalde en met opgeheven hoofd vertrok.
‘Zielige vent zonder zielsverwantschap,’ hoorde hij haar nog fluisteren. 'Denkt die zielenpoot nu echt dat ik mijn ziel bloot wil leggen in een van zijn zielloze vertelsels? Ik ga mijn eigen weg, ik creëer mijn eigen zielenroerselen.’


296 - Een nieuwe week

Veel goud zie ik niet in de mond van de ochtendstond vandaag. Onweerswolken pakken samen in het oosten, de Britse korthaarkater van de linkerburen jankt in mijn hoofd en de grasmaaier van de overburen trapt zijn vernieuwde decibel objectief voor de week in gang.
Toch wens ik u allen een oprechte goedemorgen want we zijn er nog aan deze kant van de nacht en krijgen bovendien een nieuwe kans om er deze week het beste van te maken wat we kunnen. En dat is genoeg. Beter dan best is sowieso bijzonder overroepen. Een fijne week voor elk van u.


295 - Vraagje

‘Goedemiddag, hoe kan ik u helpen?’
Mama stapt opzij, onthult mijn aanwezigheid. ‘Het is voor mijn zoon.’
De winkeldame monstert mij met lichte verbazing. ‘Ja?’
‘Hij wil …’
‘Ja?’
‘Hij heeft nog ...  ‘
‘Mama!’
Mama buigt naar voor, haar stem wordt zachter. ‘Hij is al 25 en heeft nog nooit …’
De frons van de winkeldame verandert in de Grand Canyon. ‘Niet wat, mevrouw?’
‘U weet wel, nog niet …’
‘Nee?’
‘Wel, met de meisjes …’
‘Ik volg echt niet.’
‘Komaan, mama!’
‘Mevrouw, dit is een deftige winkel. Wat bedoelt u?’
‘Sorry mevrouw, maar ik wil graag lid worden van de breiclub. Kan dat?’


294 - Huilen

‘Je moet loslaten.’
‘Dat doe ik toch?’
‘Huilde je al echt?’
‘Euh …’
‘Janken, bedoel ik. Tot op het bot, tot alle wonden openrijten en je ziel in duizend stukken uit elkaar spat. Tot je het gevoel hebt dat je helemaal in gruzelementen ligt en nooit meer heel kan worden. Dat gevoel dat je gevoelens losscheuren van je ziel.’
‘Nee …’
‘Waarna je je voelt als een plein na een zware stortbui. De riolen kreunen nog onder de hoeveelheid zand en vuil die door hun strot werd geramd, maar de ondergrond is proper, helemaal schoongeveegd.’
‘Nee. Hoe doe ik dat?’


293 - Ontmoeting

Diep verstopt in de kronkelige banen van mijn hoofd houden ze zich schuil. Ik zoek, wil ze spreken, de exoten van mijn geest blijven verborgen. Ik wil vragen vanwaar ze komen, wanneer ze zich onthullen zodat ik me kan voorbereiden op onze ontmoeting. Het blijft stil.
Tot plots. Een trilling, een eerste glimp. Is dat er een? Woorden tuimelen naar buiten, gekunstelde constructies verdringen eenvoudige uitspraken.
Kramp. Ze liggen stil. Foute volgorde. Teveel adjectieven. Nee, geen herhaling!
Diep ademen. Schrap. Verplaats. Verbeter. Opnieuw.
Ja! Weer een verhaal gebaard. Ik kende het niet. Nu wel. Blijft vreemd. Maar zo leuk!


292 - Onverbloemd

‘Meneer Peeters, ik ben bang dat we … uw behandeling moeten aanpassen.’
De frons boven de ogen van de jonge dokter vertelt een ander verhaal.
‘Zeg het maar, ik kan er tegen.’
Zijn handen wringen onophoudelijk in elkaar.
‘Is dit uw eerste keer?’
‘Huh? Wat bedoelt u?’
‘De eerste keer dat u slecht nieuws brengt.’
‘Euh ja.’
‘Dacht ik al, zeg gewoon waar het op staat.’
‘Wel … euh. De experimentele behandeling die we van plan waren …’
‘Zeg het, oké! Stop met verbloemen.’
Hij slikt, wringt aan zijn das. ‘U heeft nog een week.’
‘Euh … zo onverbloemd hoeft ook niet …’


291 - In de pas

De geur van vet spek tussen dikke bruine boterhammen die je elke ochtend woordeloos eet, dringt diep in mijn neus. De koffie pruttelt, het oude leer kraakt als je in de diepe fauteuil zakt waar je na het ontbijt tevreden monkelend naartoe schuifelt en gniffelend alle drukke gesprekken volgt. Jouw ogen twinkelen, je rimpels zorgen steevast voor een rimpelloos, onuitgesproken oordeel.
Je luistert enkel, jouw wijsvinger gaat licht omhoog als de spanning oploopt. De discussie dreigt te ontsporen, meer dan een gefronste wenkbrauw of snelle blik is niet nodig. We lopen weer in opa’s pas.


290 - Onverbloemd

‘Mama?’
‘Ja jongen?’
‘Wat betekent onverbloemd?’
‘Dat betekent dat je er geen doekjes om windt.’
‘Wat voor doekjes? Waarrond?’
‘Je zegt de dingen zoals ze echt zijn, zonder ze mooier voor te stellen. De lelijke waarheid als die lelijk is.’
‘Moet je niet gewoon altijd de volledige waarheid vertellen?’
‘Soms is het beter wat voorzichtig te zijn, want de waarheid kan hard zijn.’
‘Hoe weet je wanneer je moet stoppen met verbloemen?’
‘Als niets anders meer werkt.’
‘Zoals wanneer jij tegen papa zegt dat als hij nog één keer dronken thuiskomt, je andere sloten op de deur zet?’
‘Euh …’


289 - Onverbloemd

De waarheid? Ik zou ze graag met jou delen, de boodschap geven dat de wereld anders is dan wat jij in jouw hoofd hebt. Dat de manier waarop jij denkt, niet de juiste is, de ‘feiten’ waarop jij je baseert, nergens op steunen.
Ik durf niet. Ik vind mezelf laf dat ik het niet doe, ik weet dat het het enige juiste is wat ik moet doen, maar ik ben bang voor de reacties. Bang voor de zondvloed aan verwijten en bedreigingen die ik over mij krijg als ik zeg dat jij ongelijk hebt.
Sorry, ik ben niet onverbloemd.


288 - Tot morgen

De herinnering aan hun laatste momenten samen zweven voorbij, versmelten met de ondergaande zon, bevestigen haar de vergankelijkheid van het leven.
‘Waarom?’ fluistert ze als de zon haar laatste rode randje aan de dag schenkt en verdwijnt. ‘Waarom moest je weg?’
De verdwenen ster antwoordt niet, de ruisende baren houden een ogenblik de adem in, dan gaat alles weer verder zoals het was en lijkt de wereld vergeten te zijn dat hij er ooit was.
‘Ik vergeet je nooit,’ fluistert ze.
Zonder antwoord neemt de maan over en legt een nieuwe onrustige nacht voor haar klaar. Tot morgen.


287 - Kring

Gegiechel verjaagt mijn dromen. Houterige tikken lichten mijn hoofd van het kussen. ‘Wat is dat?’
‘Niets.’
‘Jawel, luister!’
’Je droomt.’
‘Het komt uit de tuin, van bij die kring. Het zijn heksen!’
‘Doe niet gek!’
Trillend loop ik de tuin in, de gebroken stok en gescheurde puntmuts in het midden van de gesloten kring slaan mij omver.
Ostentatief hou ik de attributen voor zijn neus. ‘Zie je wel!’
‘Ik zei toch dat er heksen waren,’ grijnst hij.
De over zijn hoofd getrokken muts smoort zijn kreten als de stok op zijn hoofd landt en hij verdwijnt door mijn bezwering.


286 - Zuur

Hip hop hoera
Stap ik me daar in een koeienvla
Man oh man oh man
Ik hak dat grote beest in de pan
Loeien, brullen, lopen
Ik zal ze in haar eigen stront dopen
Natuur voelt niet altijd puur
Uren stinken in de wind is soms echt wel zuur


285 - Geluksdag UKV van de week - Schrijven Online - 09/07/2021

Zwiep, zwiep, kkkgggrrr.
‘Vandaag is mijn geluksdag.’ Onophoudelijk zweeft de ronde schijf in vaste patronen van links naar rechts over het mulle zand. Al drie eurostukken en een oorbel ontfutselde hij aan hun schuilplaats, als een kinderstem over de wind naar hem toe zweeft.
‘Als ik oma’s oorbel niet vind, wordt zij dan boos in de hemel, mama?’
Het huilen van het kind dringt door zijn hoofdtelefoon, dwingt de grijze man tot stilstand. Glimlachend tast hij in zak, steekt zijn grote hand uit.
‘Deze?’
Haar hemelbrekende glimlach verjaagt alle wolken. ‘Ja!’
‘Mijn geluksdag.’ Hij wuift en zoekt lachend verder.


284 - Het

‘Wat denk je? Laten we het doen!’
Haar ogen worden groot, haar ademhaling versnelt. ‘Ben je zeker?’
‘Ja.’ Ook ik adem sneller bij het idee dat we … ‘We kennen elkaar nu toch al even, niet?’
‘Ja …’
‘Je twijfelt? Wil je niet?’ Angst beklemt mijn hart. ‘Denk je dat ik het niet kan?’
‘Jawel, dat is het niet.’
‘Wat dan wel? Ik zal langzaamaan doen.’
‘Dat weet ik. Maar …’
‘Je hebt iemand anders?’
‘Nee, dat niet.’
‘Wat dan wel? Is het te snel?’
‘Nee.’
‘Ik begrijp het niet.’
‘Het is … ik heb het verkeerde stuk geoefend voor onze quatre-mains.’


283 - Verzopen

Omfloerst door uitstervende hoop kijk ik op. ‘Ik weet niet hoe dit verwerken, mama. Het doet zo’n zeer. Wat deed jij toen papa ging?’
Haar hart bonst in mijn oor. ‘Blijven ademen, schat. En huilen tot je erbij neervalt als niemand je ziet. Dan jezelf bij elkaar rapen, de verdronken stukken uitwringen en weer op hun plaats duwen. Hopen dat ze nog passen en proberen overeind te kruipen.’ Ze glimlacht. ‘En dan alles opschrijven wat in je verzopen geest tevoorschijn komt. Tot het papier je ellende opslorpt en wegbergt.’
‘En als dat niet lukt.’
‘Herbeginnen. Tot je opdroogt.’


282 - Vluggertje

‘Wat denk je? Een …’ Mijn glimlach breidt uit. ‘Een vluggertje?’
Jouw ogen antwoorden, jouw mond twijfelt. ‘Hier? Nu? Ze zien ons.’
‘En? Dat maakt het spannend.’ De hitte van jouw huid straalt op mij af. ‘Ik zie dat je zin hebt.’
‘Ja.’ Jouw stem is hees. ‘Maar … ik durf niet.’
‘Ik begin wel.’
‘Dan nog.’
‘Zei je niet onlangs dat je je niets meer wil aantrekken van wat mensen denken?’
‘Ja …’
‘Wel?’
‘Oké dan.’
Het daverende applaus als onze tango in het midden van het terras tot voltooiing komt, vergroot jouw eindeloze glimlach, zindert door onze ziel.
‘Yes!’
‘Yes!’


281 - Alles

Inspiratieloos staar ik naar het virtuele papier. Ulysses wacht geduldig, de toetsen rusten gewillig onder mijn bewegingloze vingers. Ik schrijf, schrap, delete, begin opnieuw. Ik zoek, loer, kijk om me heen. Waar is die inspiratie? ‘Alles is inspiratie!’ roep ik te pas en te onpas. Maar waar is alles? Waar is alles als alles elke dag op alles lijkt? Als de wereld grijs wordt en elke dag identiek is? Is ook dan alles nog inspiratie of geldt hier een uitzondering? Of moet ik gewoon stoppen met zagen en harder op zoek gaan naar alles tussen alles? Is dat alles?


280 - Dokter

‘Blijf van mijn lijf!’
‘Maar …’
‘Niet doen! Alsjeblieft, ik weet niet wie ooit dit sadistische idee verzon, maar dit is niet wat ik wil.’
‘Waarom niet? Dat is toch leuk?’
‘Leuk? Leuk? Zou jij het leuk vinden als iemand de hele dag stukken uit jouw lijf probeert te halen? En dan die vreselijke buzzer, elke keer als de would-be chirurg er weer niet in slaagt mijn rib op een deftige manier los te maken. Echt waar, niet leuk.’
‘Maar, dit is toch jouw beroep?’
‘Mijn beroep? Denk je echt dat ik koos om Dr Bibber te zijn?’


279 - Bibbers

Langzaam kom ik tot rust. Mijn draaiende hoofd stopt zijn eindeloze omwentelingen om mijn eigen as, mijn ogen vinden een rustpunt aan de horizon. Ik kan weer ademen als de druk op mijn borst afneemt en een nieuwe zingeving aan mijn dag zich aandient. Er zijn nog zekerheden in dit leven en dank alle gekende en nog uit te vinden goden voor hun eindeloze goedheid in het verhoren van mijn gebeden. Langzaam kruip ik overeind, schud het stof van mijn kleren en wiebel met mijn benen. De bibbers verlaten mijn lijf, ik kan weer verder. Dankzij een nieuw WvdW.


278 - Houvast

Een lichte trilling in de achterkant van mijn hoofd was het eerste teken dat er iets scheelde. Ik negeerde het en deed verder. Workshops, processen, werk …
De trilling verergerde, ik begreep er niets van. Het was toch gewoon maandag? Een (klein) katertje van het weekend, het ritme van de week opzoeken en een weg banen tussen mails, meetings en to do’s. Niets nieuws onder de zon.
Tot een luide krak weerklonk en mijn wereld barstte. Voor mijn ogen lag het antwoord. Of beter, lag niets. Geen WvdW zichtbaar aan de horizon en nu lig ik hier, zonder houvast. Help!


277 - Voorbij

Krampachtig kijk ik niet op mijn klok, ik luister niet naar de radio. Mijn agenda voor morgen blijft hermetisch dicht, ik wil niet weten wat er wacht op mijn pad.
Nee, de ontbijttafel wordt nog niet gedekt, de kleren voor morgen moeten nog niet uit de kast.
‘Doen we nog een flesje open?’ opper ik voorzichtig. Een brede glimlach vormt om jouw mond. ‘Natuurlijk, dat mag toch nog?’
Ik lach terug en kraak de fles. De zoete rosé prikkelt mijn tong. Ik ben er nog niet klaar voor. Nee! Dit weekend is nog niet voorbij!


276 - Blij

Ritmisch beroeren jouw lange vingers mijn gevoelige lijf. Soms licht, soms hard, soms … net niet. Van links naar rechts, omhoog, omlaag, onstuitbaar blijf je komen. Geen plekje onberoerd, sommige delen zelden geraakt, geen vierkante centimeter van mij blijft onbespeeld door jouw tedere spel.
Jouw opwinding stijgt, de druk verhoogt, ik slik mijn kreunen in en blijf ondergaan. Je gunt me geen rust, maar geen klacht weerklinkt. Ik geniet en laat je komen. Meer! Meer! Steeds meer! Tot je hijgend stilvalt en een voldane zucht jouw mond verlaat.
‘Ik ben klaar.’
Wat ben ik blij jouw toetsenbord te zijn.


275 - Lezen

Moeizaam zoek ik een weg door eindeloze stapels boeken in de woonkamer. De grijze vijftiger met dikke bril kijkt me kinderlijk aan.
‘Waarvoor is ‘t?’
Les 1 deurwaardersspeak: Laat: je niet afleiden. ‘Ik ...’
‘Je neemt mijn boeken toch niet mee?’
Hoofd omhoog. ’Waarom betaalt u uw schulden niet, meneer?’
'Mama zei dat ik veel moest lezen. Ze zei dat ik dan slim zou worden.’
Vrolijk drukt hij me in een sofa, duwt een dikke turf in mijn handen. ‘Imagica. Een aanrader. Bij deze voelde ik een klik.’
Slikkend berg ik de deurwaarderspapieren weg. ‘Dank u. Deze lees ik zeker.’


274 - Interpretatie

‘Wat doen jullie? Wees nu eens rustig!’
‘Huh? Wij doen toch niets, wij praten gewoon.’
‘Praten, noemen ze dat zo tegenwoordig?’
‘Wat anders?’
‘Ruzie maken.’
‘Wij? Ruzie maken? Nooit. Wij zijn beste vrienden.’
‘Dat meen je niet, zo klinkt het niet hoor.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Wel, jullie roepen en tieren, brullen de hele zaal bij elkaar. Nog even en jullie rukken elkaar de haren uit het hoofd.’
‘Nee hoor, dat is gewoon hoe wij altijd praten.’
‘Vreemd, bij ons noemen ze dat ruziemaken hoor.’
‘Oké, noem het dan een stevige discussie. Wil je een nieuwe starten?’
‘Ben je gek?’


167 - Liefde is liefde

Onze ogen zijn dezelfde niet
blauw, groen, grijs of elke kleur
Even prachtig als een hemelse geur

Jouw haren zijn de mijne niet
bruin, blond, grijs, zwart, wit of rood
In onze verscheidenheid zijn we groot

Mijn huidskleur heeft jouw contrasten niet
bruin, geel, rood, blank of zwart
In onze borst klopt toch overal hetzelfde hart

Jouw liefde is misschien de mijne niet
bi, trans, inter, man, vrouw of wat je voelt
er is toch geen verschil in hoe je houden van bedoelt

De ene mens is de andere niet
uniek in onze ideeën, gevoelens, verlangens en zinnen
maar we zijn toch allemaal gelijk in hoe we willen beminnen!


273 - Drinken

‘Mag ik iets drinken?’
De trillingen in zijn verweerde handen jagen ijskoude priemen door mijn lijf. Ze worden erger, verdwijnen achter zijn rug, maar ik zie het wel.
‘Hier, water.’
‘Dat bedoel ik niet, je weet wel wat ik wil.’
‘Ik denk niet dat dat een goed idee is.’
‘Toe?’
Zijn smachtende stem trekt groeven door mijn ziel. ‘Nee, weet je nog wat er gisteren gebeurde? En eergisteren? En …’
‘Vandaag is anders, ik heb mezelf onder controle, beloofd.’
‘Ik denk het niet …’
‘Maar …
‘Nee, het komt niet goed.’
‘Oké dan. Wanneer ga je slapen?’
‘Zo dadelijk.’
‘Oké …’


272 - Cyclus

De loden hitte drukt haar zinderende stempel op het uitdrogende land. Mens, dier en plant smachten naar verkoeling, naar vocht om te drinken, water om te overleven.
Gewillig beantwoordt Moeder Natuur onze oproep, de hemelsluizen laten alle remmen los en overspoelen ons met tonnen van het zuiverste regenwater. Rivieren zwellen, willen ons meesleuren. Zompige ondergrond zuigt, wil ons opslorpen. Dieren staan tot hun lijf in de modder, planten verzuipen in poelen vol water.
Smachtend kijken we weer uit naar de volgende droge dag, naar de zon die alles uitdroogt. Tot we opnieuw smachtend verlangen naar een verse overdadige bui.


271 - Smacht

‘Ik wil jou.’
‘Wat zeg je?
‘Ik wil jou.’
‘Hmm, dat klinkt een beetje flauw.’
‘Ik denk dag en nacht aan jou.’
‘Iets beter, maar ik ben nog niet overtuigd.’
‘Jij bent mijn alles.’
‘Je kan toch beter dan dat. Er is daar een woord voor. Als je dat gebruikt, dan geloof ik jou.’
‘Maar …’
‘Ik wacht.’
‘Ik … euh … ik weet het niet.
‘Echt niet? Denk eens na. Wat voel je als je weken lang geen chocola eet?’
‘Ah… Ik smacht naar jou.’
‘Eindelijk, ik hou ook van jou.’
‘Euh, wat? Maar dat heb ik toch niet gezegd?’


270 - Storm

Vurige bliksemschichten jagen de donder aan als een dirigent op speed. Steeds sneller jagen de vlammende roeden de krakende en alles door elkaar rammelende donderslagen door het veld. Een ogenblik houdt de schitterende weerkoning zijn adem in, enkel om striemende regen te laten aantrekken en de laatste remmingen van de hemelsluizen te breken.
Hemel en aarde lijken te vergaan als wegen proper geveegd worden, losse en dorre taken losgeslagen worden en kolkende beken en grachten aan hoog tempo schoongespoeld worden. Grote schoonmaak, noemt Moeder Natuur dit indrukwekkende schouwspel, maar wij, nietige mensjes, zijn er niet zo’n voorstander van.


269 - Nu!

‘Is dit nou later?’ vroeg Stef Bos.
Ja, dit is later, wat gisteren morgen was en morgen gisteren zal zijn en het ooit van overmorgen.
En er is het nu. Voor heel even, voor het voorbij is. Voordat het vroeger is, voor de wereld van morgen. Maar het blijft later, voor de wereld van gisteren.
En is nu dan beter dan vroeger? Of slechter dan morgen? Geen idee. Later zal altijd anders zijn dan vroeger en zeker anders dan morgen. Alleen het nu zal nu zijn. Voor even.
Dus leef in het nu. Niet vroeger. Niet morgen. Maar nu!


268 - De vogeltjes fluiten

'Wat zeg je?’
’Tinnitus.’
’Wat?’
'Je weet wel. Dat eindeloze suizen in je oren. Steeds luider. Het lijkt of iemand in je oor fluit, een vliegtuig zich klaarmaakt om op te stijgen en een eindeloze zwerm vliegen de landingsbaan net verliet.’
'Is dat waarom je zo chagrijnig bent?’
'Dat ben ik niet! Ik...  ik hoor gewoon niet goed.’
'Wat zeg je?’
'Wil je niet met mij lachen alsjeblieft? Het is erg genoeg en niets aan te doen.’
'Bekijk het van de positieve kant.’
'En die is?’
'Zomer of winter, stad of platteland, de vogeltjes fluiten altijd.’
'Haha. Grappig. Not!’


267 - Mijn alles

Jij … Jij houdt mij overeind, sleept mij door elke dag. Geen etmaal ontglipt mij voor eeuwig zonder dat ik mij verlies in jouw glanzende poel van genot. Geen uur tikt onherroepelijk verder zonder dat jouw heerlijke geur diep in mijn neus dringt en tomeloze fantasieën over wat we samen aankunnen, ontsporen. Geen voedsel vermag met mijn tong wat jouw delicate aanraking keer op keer met elke hunkerende smaakpapil aanricht. Jij bent de redder en rots in de stormende branding van dit leven.
Oh jij, mijn heerlijke goed, kostbaarder dan goud, verslavender dan heroïne. Mijn koffie, mijn alles.


266 - Een vraag

Een vraag voor de noorderburen, een echte dit keer.
Over mijn Vlaams, mijn taalgebruik in al dit ultrakorte literaire verkeer.
Hoe onverstaanbaar zijn mijn woorden, mijn zinnen, mijn betoog?
Is er een taalbarrière, zitten we echt aan verschillende kanten van de geschreven regenboog?
Ben ik ‘Nedervlaams’ in mijn taal, mijn uitdrukkingen, mijn vertellen?
Of is dat maar schijn en zijn degenen die mij niet begrijpen, domme stellen? ;-)
Ik weet het soms niet meer, is wat ik schrijf te pikken?
Of zeg je nou, nee joh, je moet echt meer van nou en doei, onwijs en hartstikke?


265 - Jolijt

‘Je moet meer lachen,’ hoor ik wel tien keer per dag. ‘Veeg die grimas van je gezicht, dan voel je je direct beter.’
Meermaals wring ik mijn mondhoeken omhoog, mijn binnenkant blijft leeg.
‘Het werkt niet, ik voel niets.’
‘Maar je moet volhouden. Elke dag. Elk uur. Verplicht jezelf te lachen, doe het gewoon. Het zal de pijn niet verjagen, het zal het verdriet niet uitwissen en het zal haar zeker niet terugbrengen, maar het zal het wellicht wat draaglijker maken.’
‘Ik zal proberen.’
‘Da’s goed. Dan komt op een dag de echte jolijt zeker terug.’
‘Denk je?’


264 - Strijd

Ik wankel over het steil dalende pad als vaders woorden door mijn hoofd galmen. ‘Het leven is een strijd, jongen.’
Hij wist waarover hij sprak. Zijn pad was hobbeliger dan het mijne, toch bleef hij volhouden, gelovend dat elke strijd gestreden moest worden.
Krampachtig zoek ik zijn moed, zijn volharding. Het duistere pad voor mij maakt het moeilijk, maar ook ik geef niet op, zoals ik hem beloofde. ‘Voor jou, papa,’ fluister ik. Twijfel raast door mijn lijf, verpulvert als ik die eeuwig twinkelende lichtjes van jolijt in zijn ogen weer voor mij zie en kracht mijn ziel herovert.


263 - Geit- Jolijt

Het is een feit
dat een geit
in een minimum van tijd
met haar poten gespreid
tot spijt van wie het benijdt
meer schijt
dan een vlieg in een eeuwigheid
zei de vrolijke meid
tegen de man in de hooimijt
met wie ze graag vrijt
maar die ze nu even mijdt
want er is iets waar hij aan lijdt
en dat is ze liever kwijt
maar toch vindt ze nog tijd
voor wat huis- tuin- en keukenvlijt
terwijl ze roept naar iedereen wijd en zijd
wat een heerlijk gekke tijd
en rolt lachend over de vloer van jolijt


262 - Jolijt (met dank aan Dolly Parton)

Jolijt, jolijt, jolijt, jolijt!
Wat is het leven leuker zonder spijt
Jolijt, jolijt, jolijt, jolijt!
Ik zie je graag, ik wil je echt niet kwijt
Jolijt, jolijt, jolijt, jolijt!
Wat ben je toch echt een leuke meid
Jolijt, jolijt, jolijt, jolijt!
Weer een dag voorbij zonder verwijt
Jolijt, jolijt, jolijt, jolijt!
De wereld is de mijne, dicht en wijd
Jolijt, jolijt, jolijt, jolijt!
Serieus zijn, dat moet toch niet altijd
Jolijt, jolijt, jolijt, jolijt!
Waar is dat pad dat naar eeuwig leven leidt
Jolijt, jolijt, jolijt, jolijt!
Van al die anti’s krijg ik echt het …


261 - Vaderdag UKV van de week - Schrijven Online - 18/06/2021

Onze oude bank voelt vertrouwd. Verlangend zit ik neer, zie je naast mij, je lacht.
‘Dag jongen.’
‘Dag papa.’
Een smeltkroes aan herinneringen zweeft zachtjes voorbij. Zwijgend. Geen woorden nodig. Pratend. Over alles, niets. ‘Hoe is het?’ ‘Goed.’ ‘Iets nieuws?’ ’Niet echt. Jij?’
Ook onze ruzies keren terug. Mijn angry young man die razend naar buiten wilde breken. ‘Jij begrijpt mij niet!’
Nu herken ik de glimlach in jouw ogen. Jij begreep mij beter dan ik mezelf ooit zal begrijpen, wist perfect wat ik voelde. Jij wist dat het goed kwam. Jij zag de man die ik werd allang.


260 - Goedemorgen

Het koele gras kietelt mijn blote lijf, terwijl de eindeloze sterrenhemel zijn uitdijende reis verderzet zonder zich aan mijn nietige aanwezigheid te storen. Een vroege vogel zet zijn lied in onder de duistere lucht. Even, dan zwijgt hij en laat hij het woord aan overijverige krekels. Ik adem diep in, de frisse nachtlucht veegt mijn luchtwegen schoon, maakt vrije ruimte in mijn verwarde hoofd.
Ik sluit mijn ogen, denk aan niets. Stilte en rust vormen de enige invulling van mijn geest tot de zon haar warme stralen over mijn lijf strooit en ik klaar ben voor de nieuwe dag.


259 - Zomeravond

Dapper houdt de citronellakaars de muggen op afstand. Een overmoedig insect probeert de geurbarrière te doorbreken, de walm geeft niet op.
Een grote slok frisse rosé smeert de kelen voor discussies opnieuw hoog oplaaien en talloze hapjes de weg vinden naar de maag. Teveel, maar zo lekker.
Zoals steeds is Piet het niet eens met Sarah, grijnzen groeien als de discussie steeds hoger oplaait.
‘Drink nog eens Piet en geef toe dat Sarah altijd gelijk heeft.’
‘Maar … och ….’ Hij knikt en drinkt terwijl luid gelach verweeft met zachte muziek en eeuwige vriendschap. Wat hou ik van die eindeloze zomeravonden!


258 - Mens versus vogel

‘De mens is een minderwaardig wezen.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Kijk naar vogels. Zweven soms dagen onafgebroken op de stroming van de lucht. Zonder hulpmiddelen, zonder vervuiling. Ze landen natuurlijk op het water, drijven, zwemmen, duiken. Zonder duikpak, perslucht of nucleaire duikboot om zich heen. En als ze willen, landen ze op de grond. Paraderen fier in het rond, getooid in prachtige veren. Ze springen in de hoogste boom zonder risico op vallen en zingen het mooiste lied.’
‘De mens kan toch ook veel?’
‘Ja, kopiëren en imiteren, maar nooit evenaart hij die natuurlijke pracht. Mens versus vogel. 0-5.’


257 - Vlaflip

‘Ik weet niet wat te schrijven.’
‘Schrijf dan iets wat je overkwam. Niet alles moet verzonnen zijn.’
‘Wie zegt dat alles verzonnen is?’
‘Je weet wat ik bedoel. Wat deed je vandaag?’
‘Wandelen met de hond.’
‘En?’
‘En wat?
‘Wat gebeurde er?’
‘Hij snuffelde, deed pipi en kaka. Zoals elke ochtend, niet spannend.’
‘Niets anders? Ik denk nochtans dat ik iets zie …’
‘Euh … Dat vertel ik liever niet.’
‘Komaan, doe niet flauw. Wil je iets schrijven of niet?’
‘Ja …’
‘Dus.’
‘Ik …’
‘Ja?’
‘Een meeuw flipte een witte vla op mijn hoofd.’
‘Voila, verhaal klaar. En nu wassen!’


256 - Ik volg...

De aanblik van zijn vertrekkende lichaam drijft staken door haar lijf. Kleur gaf haar gezicht als verloren op, enkel de wallen onder haar ogen nemen steeds zuiderse tinten aan.
‘Waar ga je naartoe?’ vraagt haar hese stem die wegdrijft op zijn vluchtende adem.
‘Waar geen pijn meer is.’
IJskoude tranen verdiepen de groeven in haar oude wangen. ‘Mag ik mee?’
Een getergde glimlach sleurt zijn mondhoeken omhoog. ‘Ik maak de weg vrij voor jou.’
Ook zij lacht, houdt zijn hand vast tot het leven langs alle vluchtwegen verdwijnt.
‘Ik volg je.’ Haar gepijnigde lijf huilt glimlachend. ‘Tot snel.’


255 - Ondergaan

Ondergaan in de zee, het klinkt aanlokkelijk. De einder raken, de toekomst voelen, de finale eenwording met je diepste zijn onder ogen zien. Een voorrecht dat tot nader order enkel gegund is aan die vuurrode bol die elke avond haar vaste ritueel herhaalt voor onze kust. Niet altijd zichtbaar voor het oog van de gewillige toeschouwer, maar steevast is zij - jawel, de zon is een zij, want alle goeds in de natuur komt voort uit een zij - van de partij.
Zou zij openstaan voor een ruil? Vanavond raak ik de einder, kus ik de toekomst. Zou dat kunnen?


254 - Vlaflip

Ik ben gelaagd, zegt men. Complex, soms contradictorisch, maar op een gekke manier in evenwicht met elkaar. Mijn laagjes vullen elkaar aan, versterken elkaar, hebben elkaar nodig.
Zo voelt het niet altijd.
Mijn bevestiging zoekende ik vervloekt de eeuwige twijfelaar in mij. Mijn emotionele ik heeft het niet onder de wind als ik zelfzeker over wil komen en in het midden van een gesprek in tranen uitbarst.
Gelaagd zijn klinkt mooi, maar soms voel ik me een door elkaar geklutste vlaflip. De laagjes niet meer op hun plek, pure chaos. Lekker wellicht, maar het ziet er niet uit.


253 - Rijk

Genietend zuigen oude longen de warme lucht van de Leuvense stoof op, blazen woordeloos rijke herinneringen aan grootse prestaties en fijne dagen piepend weer naar buiten. Hun verrimpelde handen wringen zachtjes in elkaar, de tekenen van hun noeste werk haarfijn geschilderd in talloze groeven die hun knoesten rijk zijn. Ook de kraaienpootjes om hun ogen getuigen graag van ontelbare grappen en fijne momenten terwijl de zachte glimlach om hun mond met delicate lijnen het verdriet op hun pad balsemt.
Lachend vangen hun verwijderende oren het gelach van familie en vrienden. Echte rijkdom gevat in bij- ver- en alziende ogen.


252 - Wachten op ...

Soms voel ik me acteur in dat toneelstuk waar we voor de les Nederlands verplicht naartoe moesten en ons afvroegen waarom het stuk zoveel langer duurde dan het boek? Amper tussen honderd en tweehonderd bladzijden telt het, toch slaagden de acteurs erin behoorlijk lang onder hun boom te blijven zonder iets te zeggen of te doen.
Toen ontging het verhaal mij, vandaag kan ik me een stuk beter inleven in de leefwereld van de heer Beckett. Vandaag is dit soms hoe ik me voel. Als ik wacht op die eerste like voor mijn UKV. Onder een boom. Zonder woorden.


251 - Sluitingstijd

Fluisterende stemmen bereiken me door een dichter wordende nevel.
‘We zullen hem missen.’
Huh? Wie zegt dat?
‘Hij … hij bedoelde het goed.’
‘Ja …’
Waarom klinken die stemmen verstikt?
‘Maar hij kon ook echt een klootzak zijn.’
‘Niet zeggen, niet nu, niet hier.’
Wat?
‘Het is toch waar. Soms best grappig, maar eerlijk, ik kon zijn gezicht niet zien. Zo vol van zichzelf.’
Wacht. Waar ben ik? Wat gebeurt hier?
‘Zoiets zeg je niet over de do…’
Mijn hoofd ontploft. Alles wordt wit. Ben ik … ? Beeld ik me dat in? Het helderwitte licht breidt uit, de stemmen vervagen. Ik …


250 - Zompig

‘Mama, wat betekent zompig?’
‘Huh? Wat?’
‘Zompig. Het woord van de week.’
‘Welk woord van de week?’
‘Je weet wel, bij de UKV club.’
‘Doe je dat nog altijd?’
‘Ja, is toch leuk.’
‘Oké, maar zompig, wat moet je daarmee?’
‘Wat betekent het dan?’
‘Wel euh.’
‘Je weet het niet.’
‘Jawel. Het betekent … vochtig, moerassig, drassig. Zoiets, toch?’
‘Ja … dat kan.’
‘Wat ga je daar over schrijven? Een duik in het moeras? Een kikker en een prins verhaal? Iemand die uitglijdt? Iets tragisch? Grappig? Dramatisch? Ik zie het niet hoor.’
‘Ja, laat maar, de fun is er al af.’


249 - Zompig

‘Oppassen! Mensen op komst.’
‘Ah nee, straks zitten ze weer vast. Dan hangen ze de zielenpoot uit en moet iemand hen komen redden. En net nu. Ik ben wel bezig hé.’
‘Ik hoor het. Je bent in vorm zo te horen.’
‘Yep, ik heb mijn stem geoefend.’
‘Ik dacht daarnet echt dat ik een koe voorbij hoorde komen.’
‘Ha ha, dat zou het nog zijn, een koe, hier. Die zakt gewoon weg.’
‘Ja, die is wat zwaar, zoals deze mensen. Gelukkig hebben wij wel brede poten om ons overeind te houden op deze zompige ondergrond.’
‘Kwaak!’


248 - Eindelijk

Jonge bladeren, fluisterend op de aanwakkerende wind, lokken mij naar buiten. Langzaam maar zeker beklimt de gloeiende vuurbal steeds hoger de staalblauwe hemel, terwijl jonge diertjes voorzichtig buiten hun nest piepen en angstig de bescherming van de zorgende moeders doorbreken. Het diepe duister van de nacht is weer in de minderheid, hoopvol verlangen naar eindeloze dagen en zinderende hemels is voorbij. Gelach van vrienden die toevallig binnenvallen weergalmt langs alle kanten, nooit eindigende avonden en veel te korte nachten zijn geen droom meer. Het wachten was lang, maar eindelijk veroverde de zomer zijn plek in dit nieuwe jaar.


247 - Mijn lot

Hij warmt weer op, ik hou mijn adem in. Hij wordt heet, daar gaan we weer, voor de … ik ben de tel kwijt. Constant lost hij zijn lading en ik … ik moet zwijgen en ontvangen. Zonder ruimte om de rollen om te keren.
Soms is hij minder heet, probeert hij iets anders, afgewerkt met wit schuim. Ook dan kan ik enkel ondergaan. Soms droom ik van een andere toekomst, maar dan word ik wakker, weet dat het zo moet. Stiekem voelt het goed, de hete koffie die stroomt in mijn stenen lijf. Het lot van een tas. Een koffietas.


246 - Zompig

Het water borrelt, wegduikende kikkers jagen luchtbellen omhoog, zacht ontploffen ze in mijn gezicht. Even doet het deugd, ik hap ernaar, probeer de zuurstof te pakken die ik krijgen kan, snel heb ik spijt van mijn wilde beweging. Ik zak verder weg, een finale poging om hulp te roepen eindigt in een oog in oog confrontatie met een kikker.
Het laatste wat ik zie, is het witte bord met het vuurrode uitroepingsteken en de waarschuwing in grote letters ernaast : ‘Niet betreden, zompige ondergrond!’
‘De volgende keer luister ik,’ wauwel ik nog naar de kikker. Meewarig schudt hij zijn kop.


245 - Zompig

Moerasachtige ondergrond dringt een extra uitdaging op aan mijn flanellen benen. Ik sleur me verder, wetend dat de weg enkel zwaarder wordt. Mijn razend hart smeekt om rust, mijn stormende geest verlangt om te stoppen. Ik mag niet, stoppen is toegeven. Vertragen betekent een zekere verslinding door de openende gaten onder mijn voeten. Blijven doorgaan is de enige manier om een terminaal verdwijnen in de afgrond te voorkomen. Mijn hoofd weet dat mijn aftakelende lichaam er bijna klaar voor is. Mijn ziel wil nog niet gaan. Ik sleur me verder over de zompige ziekenhuisvloer, tot die weer vast wordt.


244 - Brief

Piepende scharnieren van de klapdeur jagen me terug naar … Jouw huilende gezicht brandt op mijn netvlies. Ik … ik wilde niet … Ik wou je nooit pijn doen, nooit …
Jij bent het niet, angstig staar ik naar de stapel brieven op de tafel als de deur weer dichtklapt en de postbode zijn ronde verder zet.
Zou er … Ik reik naar de stapel enveloppen, hopend dat … De koele, gedrukte letters in de linkerbovenhoek vertellen mij dat ook vandaag jij mij geen nieuws stuurt.
Het … het is mijn eigen schuld. Ik verloor … het was fout. Jij hebt gelijk. Je bent hier beter niet.


243 - Terug UKV van de week - Schrijven Online - 04/06/2021

Ik zie je in de zinderende zomerlucht waar je zo van hield. Opvliegende stofjes in de gloeiende zonnestralen weerspiegelen jouw breed lachende gezicht, terwijl frisgroene lentebladeren jouw klaterende lach weerkaatsen. Vinken roepen jouw naam, lokken jou. Je moet terugkomen, je moet!
Mijn twijfelende mond vertolkt de stem van mijn bloedende hart, toch loer ik hoopvol uit het raam waar de groene grasvlakte een zacht tapijt bereidt voor jouw terugkeer. 
Ik hoop dat je terugkomt, ook al weet ik dat jouw pad maar één richting had. Toch blijf ik luisteren naar de vogels, loeren naar de bladeren. Verlangen naar jou.


242 - Twijfel

Een grote Franse filosoof zei ooit: ‘Je moet aan alles twijfelen … behalve aan het feit dat je twijfelt.’
Die filosoof had makkelijk praten, want de mensheid staat niet open voor twijfel. Niet in deze tijden. Je moet weten. Zeker zijn. Vol zelfvertrouwen, vastberaden.
Wel … ik … ik ben dat niet. Toch niet altijd. Ik twijfel. Sorry daarvoor. Als dat me zwak maakt, het spijt me. Ik weet niet alles zeker. Ik heb niet over alles een uitgesproken en vasthoudende mening. Ik sta open voor de mening en visie van anderen. En ik twijfel. Vaak. Dat spijt me.
Of toch niet?


241 - Oud

Vandaag is... vreemd
Ik voel me verloren, licht ontheemd
De man in de spiegel, dat ben ik niet meer
Hij lijkt een voorname, ietwat deftige? heer

Vaag bekende blauwe ogen kijken me nieuwsgierig aan,
al die rimpels rond zijn ogen, waar komen die vandaan?
Die glimlach om zijn mond als hij mij begroet,
ik lach terug, tik beleefd tegen mijn hoed

Ik ken hem niet, die oude ogen, grijze haren
Ik word bang van zijn alsmaar trager wordende gebaren
Talrijke kraaienpootjes getuigen van een leven vol goud
Maar al wat ik zie, is wat ik ben geworden, oud


240 - Het luierende einde - #WvdW-ketting

‘Al ooit een echte kletsende draak met een luier gezien?’
‘Huh?’
Afgeleid door pontificaal voortschrijdende rapen met een schijnheilig zwiepende staart, kijk ik op. ‘Zat je aan de dubbel skeuomorfe kiemen?’
‘Sowieso! Luister autarkisch klungeltje! Jij wil gewoon de puntjes op je fonetische i’s zetten, maar hang niet de cantatezingende tapijtvreter uit! Geef mij een zoen, zet je scrupules opzij, dan kijken we samen, voor het krieken van de dag, met de steun van allerkeurigste equilibristen, naar de kauwgombellenblazende beyoncévlieg en aanschouwen hoe ze ontplofte voor ze de wolkenloze hemel verliet en dichterbij het beginnende einde kwam.
Oké? Joepie!


239 - De eerste

De eerste … meiklokjes spreiden hun prachtige kelken uit, verlangend naar de warme temperatuur van de zon.
De eerste … jonge duifjes piepen uit het nest, kijken angstig over de rand, bang voor die gigantische diepte, onbewust van de wonderlijke kracht van hun vleugels.
De eerste … hete middagen branden over het land. Zwetende lijven zwoegen, koel bier brengt verkoeling na het noeste werk.
De eerste … muggen dansen rond mijn hoofd, maken me gek. Ik was ze vergeten, hun gezoem boort zich weer diep in mijn hoofd.
Ik hou van de lente, alsof het mijn eerste was. Op die rotbeesten na.


238 - Luier

‘Wil jij …’
‘Ik …’
‘Doe maar, het is goed.’
Met razend hart en trillende vingers loop ik naar de tafel. Zijn lachende gezichtje jaagt een spie door mijn hart. Zijn heldere ogen lijken op … Ik stap terug, een zachte hand duwt me naar voor.
‘Het is oké, het … het zal je goed doen.’
Mist vertroebelt mijn ogen. De heldere ogen blijven lachen, zacht gekir stijgt op, de warme huid van de beentjes drijft diep in mijn lijf.
Maanden droomde ik van … het mocht niet zijn. Ik huil en lach als de stank van de openvallende luier in mijn neus slaat.


237 - Luier

Net toen ik dacht dat de zege beklonken was, victoriegekraai al uit mijn keel weerklonk en de overwinningsbeker naar mijn lippen kwam, zetten deze vermaledijde snoodaards hun tweede aanval in. Sterker, talrijker en groter. Onzichtbaar gegroeid en dichterbij gekomen terwijl de overwinningsroes naar mijn hoofd steeg. Heimelijk misbruik gemaakt van de verslapte aandacht in het zicht van de meet. Zij geven zich duidelijk nog niet gewonnen, maar ik ook niet! Tijd van luieren is voorbij. Alle wapens in aanslag. Door tot het einde. Zij of ik. Ik ben klaar. Deze tuin is niet groot genoeg voor mens en buxusrups.


235 - Luier

Niets aan mijn hoofd vandaag, een kans om mijn beeld van de mensheid te herbouwen en geloven dat de ‘opperwezens’ die deze planeet bevolken eigenlijk wel goed zijn en niet enkel hun eigen belangen veilig willen stellen.
Een wandeling met dat ene wezen dat nooit zal liegen. Hij toont zijn tanden als hij boos is, kwispelt als hij blij is. Langzaam herstelt mijn geloof. Tot ik iets zie dat er een nieuwe hap uit neemt. Midden van de natuur, alsof niets uitmaakt. Alsof respect iets van vroeger is. De luier op mijn pad zet me meerdere stappen terug.


234 - Blad

Duizend kilo weegt het. Ik blaas op de rand, hoop een zuchtje beweging te krijgen in het loodzware papier. Het moet om, ik moet verder. Ik wring een mespunt ertussen, werp mijn volle gewicht in de strijd. Het beweegt, voorzichtige hoop zoekt zich een weg door mijn twijfelende lijf. Verder, het papier verschuift. Ik adem diep in, zuurstof raast door mijn hoofd, ik blaas mijn longen eruit. Het papier gaat omhoog, mijn handen vliegen ertussen. Mijn voeten zetten zich schrap, mijn rug kraakt. Het beweegt, golft naar de andere kant. De bladzijde is om. Ik kan weer verder.


233 - Ik val ...

Ik val. Pijn zindert door mijn lijf. Tuimelend rol ik van de helling. Steeds sneller. Mijn klauwende handen zoeken houvast, vinden niets. Ik rol sneller, niets is nog zichtbaar, mijn pad is verdwenen, elke zekerheid is weg. Vertrouwen sprint met grote passen weg van mij. Ik wil rechtstaan, de weg is onzichtbaar. Ik wil me oprichten, ik weet niet hoe.
Ik val, pijn overheerst mijn geest. Klauwend reik ik naar iets wat me overeind kan houden. Ik wil geloven. Er is niks meer.
Ik val. Tot ik stop. Dan kruip ik weer recht. Denk ik. Hoop ik. Ooit...


232 - Letters

Elk lelijk woord werd mooi door jouw fijne geschrift. Elke literaire scheldpartij verzacht door de sierlijke krul van jouw (h)eerlijke letters. Je handen dansten over het papier, je pen schaatste de sierlijkste pirouette.
Onstuitbaar bleef je schrijven, tot onderhuidse vijanden jouw handen aanvielen. Tot de plooibaarheid van jouw vingers pijnlijk op de proef werd gesteld.
De krullen werden krom, de sierlijke lijnen schots en scheef.
Jouw fijne, verzachtende en balsemende kunstwerkjes drijven weg richting onze herinnering. Langzaam maar zeker deinen jouw magische vormen uit tot een vlakke lijn. Ik huil, verlang terug naar jouw helende en betoverende letters.


231 - Draak

‘Ga weg! We willen je hier niet!’
‘Waarom? Ik doe toch niets?
‘Maakt niet uit! Scheer je weg, monster!’
‘Maar …’
‘Weg!’
‘Maar ik … ik doe toch niets? Mijn oude mond blaast allang geen vuur meer, mijn bevende poten roven nooit goud. Mijn half uitgevallen tanden doden geen dier, mijn botte klauwen maakten al eeuwen geen kras meer. Wat doe ik dan verkeerd?’
‘Maakt niet uit, je ben gevaarlijk!’
‘Maar waarom?’
‘Je … Je bent anders. We kennen je niet. Daarom willen we jou niet!’
‘Geef me dan een kans! Leer me kennen!’
‘Nee! We zijn bang, ga weg, draak!’


230 - Ik ben een draak

Ik ben een draak
Mijn vurige bek schiet altijd raak
Ik ben niet geschikt voor vermaak
En val bij niemand echt in de smaak
Als mensen me zien, volgt enkel gebraak
Behalve hier en daar van een wereldvreemde snaak

Ik ben een draak
Ik doe enkel stuk, er is niets wat ik maak
Ben niet eetbaar, geen flauw idee naar wat ik smaak
‘k kan goed vliegen, maar zou niet weten hoever ik geraak
Ik had ooit een temmer, maar die was niet in de haak
en dus ben ik wild, ongetemd en luister naar niemand tot ik kraak


229 - Draak

‘Sorry hoor, maar dit is erover!’
‘Wat bedoel je?’
‘Dat woord van de week! Wat voor zin heeft dit? Wie gelooft er nu nog in mythische wezens? De wereld is zo gemoderniseerd dat er geen plaats meer is voor dromen of fantasie. De werkelijkheid heeft die wonderlijke wereld van aardmannen, hobbits en gekke tovenaars naar de achtergrond verdrongen, die is voor altijd verdwenen. Alle vrije ruimte in onze fantasie is opgevreten en opgeslokt, verjaagd door digitale vuurspuwende monsters met lelijke schubben en virtuele klauwen die je met één slag in twee slaan.’
‘Zoals een draak bedoel je?’
‘Euh ja.’


228 - De eerste keer

Hartkloppingen, klamme handen. Mijn keel knijpt dicht.
‘Praat met haar, komaan, zeg iets.’
Oh, die blauwe ogen, die lange haren.
‘Wat als ze niet met mij wil praten?’
‘Ze keek naar mij, toch? Ze lachte.’
‘Ze lachte met mij.’
‘Dat deed ze niet, kijk, ze lacht opnieuw. Ga nu naar haar toe, voor het te laat is.’
‘Ik durf niet. Wat als …’
‘Ga!’
‘Ze hoort mijn hart bonzen, de hele school loert naar mij, ze zullen lachen. Ik zweet, ze zal het zien, ruiken.’
‘Als je nu niet met haar praat!’
‘Oké … Hallo!’
‘Oh hey, hoe is het?’


227 - Vaste klant

‘Oh nee, niet die weer.’
‘Wat? Wie?’
‘Die daar, die kerel, met die lange, vettige haren.’
‘Wat is daarmee? Dat is toch een vaste klant. Zo zouden er meer moeten zijn. Ik denk dat hij elke week komt en ons allemaal aan het afwerken is.’
‘Ja, dat op zich is goed …’
‘Maar?’
‘Ik was vorige week aan de beurt.’
‘En?’
‘Hij plooide mijn oren, kraakte mijn rug en …’
‘En wat?’
‘Hij nieste tussen mijn bladeren.’
‘Oh nee!’
‘Ja, en ik hoorde het eerder van The Hobbit, net hetzelfde.’
‘Ik kruip naar achter in het rek. Tot later.’


226 - Het einde van de draak? - #WvdW-ketting

Oké, één ding is zeker, het einde van mijn autarkisch bestaan komt er sowieso aan. Als een allerkeurigste equilibrist met meerdere koppen danste ik zonder steun maar met zwiepende slangenstaart gewoon echt dichterbij dit wolkenloze einde. Als een volleerde tapijtvreter blies ik ontplofte kauwgombellen, vrat tonnen krieken en rapen en ging met schijnheilige tittels op stap. Ik deelde dubbel pontificale zoenen uit, verjoeg kletsende beyoncévliegen op hun draak en smoorde alle joepie-roepende scrupules in de kiem.
Tot ik samen met klungeltje naar fonetische oxymorons zocht, skeuomorfe cantates zong en dit afgeleide einde aan de horizon verscheen. Of niet?


225 - Gras

‘Ik ben echt blij met de komst van onze natuurlijke grasmaaiers morgen.’
‘Ja, dat is wat anders dan die stinkende en brommende machines die de hele dag rondjes draaien en voor je voeten rijden.’
‘Zeker, ik kan me al voorstellen hoe onze schaapjes genieten van hun vrijheid, hoe ze rondhuppelen en spelen.’
‘Ja, zalig hé. En jij ruimt hun hoopjes op, juist?’
‘Euh, wat? Dat ging jij toch doen.’
‘Ik, nee hoor, ik ben allergisch voor schapendrollen. Dat mag jij doen.’
‘Zeg, ik ben geen strontraper hé.’
‘Kan je die schapen nog afzeggen? Is onze robot al verkocht?’


224 - Afgeleid

De opkomende zon werpt een glinstering op het openzwaaiende raam, trekt de aandacht van de zeventienjarige jongen. Een vrouw van vooraan de dertig rekt haar naakte bovenlijf in de stralen van de goedkeurend toekijkende bol aan de opwarmende hemel.
‘Daar is ze weer,’ hijgt hij. Zijn mond valt open, Moeder Natuur jaagt een hormonentest door zijn opgroeiende lijf. ‘Test geslaagd, met grote onderscheiding,’ lacht Ze.
‘Jan?’
‘Huh?’
‘Als het niet teveel gevraagd is, wil je je aandacht dan aan de les schenken en ons aan het bord komen vertellen wat de afgeleide van deze functie is?’
‘Euh ah …’


223 - Dood

‘Kom hier smeerlap!’
‘Wat zeg je?’
‘Ik wring jouw nek om!’
‘How, rustig aan. Ik deed toch niks.’
‘Dood moet je, tot je laatste druppel vies groen vocht.’
‘Kalmeer nu eens, waar ben je mee bezig?’
‘Die zag je niet komen hé, sterf!’
‘Maar wat zeg je allemaal? En doe die oortjes nu eens uit. Tegen wie ben je toch bezig?’
‘Huh, wat? Wat zeg je?’
‘Ga je mij vermoorden?’
‘Huh?’
‘Jouw geratel? Dat was toch niet voor mij bedoeld?’
‘Natuurlijk niet. Waarom zou ik?’
‘Voor wie dan wel?’
‘Die buxusrupsen, wie anders? Die smerige groene mormels.’
‘Oef.’


222 - Afgeleid

Wat deed Jan nu? Echt, die kerel is gek. Wow, Tania ziet er goed uit met haar lange krullen. Gelukkig zijn de kappers weer open. Ah, die puppy van de buren is echt de Max.
‘Hey loser, kijk eens waar je rijdt!’ Echt, die fietsers denken dat ze overal mogen rijden.
‘Stop met dat getoeter joh, zie je niet dat ik bezig ben!’
Een luide klap sleurt mijn blik omhoog.

‘Wat deed u toen u deze jongen aanreed?’
Het gezicht van de agent vertoont geen begrip. Angstig kijk ik van mijn mobieltje naar het gewonde kind voor mijn auto.


221 - Ode aan de paardenbloem UKV van de week - Schrijven Online - 17/05/2021

Talloze wensen dwarrelen door de lucht als een zucht de vederlichte sterren verspreidt en eindeloze bermen stralen onder jouw heldergele deken.
Een indrukwekkende bol vol witte zaden, geboren uit gele stralen, wachtend op die zuchtende wind of voorbijrazende hond om bevrijd te worden, klaar voor de volgende stap in jouw vruchtbare leven. Loslatend van de moederstam, stervend in de verlangende grond om volgend jaar weer tot bloei te komen. Levende bermen schitteren onder jouw gele bloemenpracht.
Leven, dood en verrijzenis in een gouden cirkel.
Volgend jaar kom je terug, een vervulde wens gevangen in elk botergeel blad.


220 - Afgeleide rapen, sowieso - #WvdW-ketting

‘Sowieso kopen we krieken van die autarkische afhankelijken, als kinderen huilend om een zoen, maar we worden door niets van ons doel afgeleid!’
De allerkeurigste equilibristen komen schijnheilig dichterbij, versmeltend tot een monsterlijke tweekoppige chimaera terwijl Beyoncé vliegt onder een wolkeloze hemel en de puntjes zet op haar pontificale i’s. Zonder scrupules schrapen we de ontplofte kauwgombel van het tapijt, vreten kiemen van de rauwe rapen en zingen samen met de klungeltjes een fonetische cantate voor de toegesnelde steunverleners die de skeuomorfen een klets willen geven en echt gewoon dubbel zoveel geluk hebben als de joepies. Oké?


219 - Balen

‘Wat een rotdag! Eerst valt mijn auto stil. Lege tank. Dom. Dan doet mijn computer het niet meer. Klote updates. En dan valt mijn mobieltje zonder batterij net als ik take-away wil bestellen, echt balen.’
‘Ja … dat klinkt echt als een kutdag …’
‘Echt hé, hoe was jouw dag?’
‘Wel … euh … ik kom net van de oncoloog.’
‘Ah, euh, oei. Waarom? Is er iets? Wat zei ie?’
‘Hij zei … hij zei dat ik me binnen … binnen maximum drie maanden geen zorgen meer moet maken over stilvallende auto’s, lege batterijen of falende updates …’
‘Shit man …’
‘Ja … balen …’


218 - Spik en span

Klokslag vijf kom ik thuis, zoals elke dag. De voordeur staat open, jij bent er! Mijn mond is klaar om “Ik ben thuis!” in te zetten als de poetsvrouw uit het raam piept, een plumeau tussen haar tanden, een stofzuiger in de hand. Mijn mond klapt dicht.
‘Je moet iemand laten komen,’ herhaalde mijn zusje bij elk bezoek. ‘Jij poetst niet goed.’ Grommend gaf ik toe, wuif schaapachtig naar de vriendelijke dame.
'Het was nodig,’ lacht ze. ‘Maar ik krijg dat snel weer spik en span.’
Ons huisje is bijna gepoetst, dan ben je echt weg.


217 - Rapen

‘Kies! Bepaal jullie toekomst.’
Aarzelend kijken de wereldleiders naar hun God. ‘Wat is de keuze?’
‘Extreme macht en rijkdom voor jullie of een lang, vredevol, gelukkig en gezond leven voor alle mensen die op jullie rekenen. Lijkt me makkelijk …’
Onrustig gemurmel stijgt op, urenlange discussies brengen geen antwoord.
‘Oké, doe het anoniem, ga terug naar de aarde en zie wat de meerderheid koos.’
Zonder nadenken hakken ze hun wens in een stuk rots en verlaten de hemel. Hoofdschuddend bekijkt God hen na, pinkt een traan weg.
‘Eeuwige vrede en geluk lagen voor het rapen en dan kiezen ze dit …’


216 - Topjob

'Kom kom. Een stukje brood. Lekker!’
Opgetogen lacht het meisje als tientallen zeemeeuwen het oude brood kwetterend uit de lucht pikken. Deze ratten van de zee maken haar niet bang, de diepe basstem van een norse agent verplicht haar lange krullen tot een wilde dans, het brood vliegt rond.
'En wat denken we dat we doen?’
'Euh ... de meeuwen voeren?’
‘Juffrouw weet toch dat dit niet mag?’
'Nee ...’
‘Juffrouw zag het bord niet?’
'Bord?’
Zijn kaarsrechte wijsvinger wijst beschuldigend over zijn schouder.
‘Dat wit geschilderde bord?’
Haar glimlach groeit, twee meeuwen vliegen schaterend op.
'Goed gedaan Jonathan, topjob!’


215 - Rapen

‘Geloof me, als je weet waar te kijken, ligt geluk voor het rapen.’
‘Dat zeggen ze, het zit in de kleine dingen, verscholen achter elke hoek of kant. Het komt op je pad als je het niet verwacht.’
‘Juist.’
‘Maar ik zoek achter elke hoek en kant en zie slechts ellende en verdoken verdriet. Ik bezit enkel kleine dingen, maar dat warme gevoel dat ze mij horen te brengen, ontsnapt mij.’
‘Je mag de hoop niet verliezen.’
‘Dat weet ik, maar mijn pad is verlaten, mijn verwachtingen onbestaande, wordt het dan niet tijd dat geluk voor mijn voeten loopt?’


214 - Rapen

‘Loop verder, er valt geen nieuws te rapen!’
‘Maar …’
‘Is het nog niet erg genoeg dat we deze sukkelaar met een stuk in zijn rapen uit de goot moesten rapen? Wil je hem ook nog publiekelijk in zijn rapen schijten enkel om likes te rapen?’
‘Euh …’
‘Nee! Mijn rapen zijn gaar! Wees recht voor de raap of ik schiet je voor je raap.’
‘Sorry …’
‘Denk je dat iedereen het leven voor het oprapen heeft misschien? Deze man had geen stro om van de aarde te rapen, maar wil dat zeggen dat je hem moet behandelen als een bende foorapen?’


213 - Niemand

‘Wat schrijf je?’
‘Niets.’
‘Hoezo, waarom niet? Je leeft om te schrijven.’
‘Ja, maar ik schrijf niets meer.’
‘Waarom?’
‘Om niemand te beledigen. De mensen zijn zo lichtgeraakt tegenwoordig.’
‘Hmmm, schrijf dan over niemand.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Benoem niemand, zodat niemand zich beledigd voelt.’
‘Ik kan proberen, maar ik denk dat er altijd iemand zich aangesproken voelt.’
‘Doe het nou gewoon.’
‘Oké.’
‘Oh, wacht, ik krijg net een e-mail.’
‘Van wie?’
‘Nemo.’
‘Wie?’
‘Die van de Nautilus, Jules Verne, je weet wel.’
‘Oh die, wat schrijft hij?’
‘Dat hij liever niet heeft dat je over hem schrijft.’


212 - Rapen - #WvdW-ketting

Willen we de oxymorons steunen in hun strijd tegen het tweekoppige monster met de slangenstaart? Sowieso.
Zonder scrupules komen we dichterbij om de kiemende krieken te zien dansen
en autarkische equilibristen samen van het koord te zien vallen, waar hun in scherven liggende ego voor het oprapen ligt.
Allerkeurigste schijnheiligen duwen pontificale klungeltjes in de afgrond als Beyoncé wegvliegt onder een wolkeloze hemel en tapijtvreters samen een gewone cantate zingen.
Klets boem, de dubbele tittels zoenen echt en roepen joepie als de ontplofte kauwgombel op een fonetische oxymoron voorbijzweeft.
Oké, skeuomorfe UKV, nu is het aan ons.


211 - Wie laatst lacht ...

Verward schrik ik wakker, loer in donkere ogen onder een zwarte cape. Een opgeheven zeis zweeft over mij.
‘Wat! Laat me met rust. Je bent te vroeg!’
De zwarte schaduw fladdert weg, de zeis klapt luid tegen het raam, jaagt opluchting door mijn lijf. Lachend loop ik van de trap, mijn lach bevriest als het losse tapijt mijn voet opzij duwt en de eindeloze tuimeling mijn lichaam breekt. De volle maan begeleidt de schaduw van de zeis naar binnen. Een bulderende lach bereikt mijn van pijn schreeuwende lijf, als drie vreselijke woorden mijn huilende geest doven.
‘Wie laatst lacht …’


210 - Kijken

‘Hey idioot, hou je ogen eens op de baan!’
Ik roep naar de auto die mij net niet van de weg sneed. Hij hoort mij niet, de chauffeur ziet mij of mijn woeste bewegingen niet, zijn mobieltje is belangrijker dan die domme voetganger die zonodig op het voetpad moest gaan wandelen. Achterlijke ik, waar haal ik het toch dat je naar de weg moet kijken tijdens het rijden? Huiverend kijk ik de zwalpende auto na. Ik vervolg mijn pad, bevries als een luide klap en ijzingwekkende kreten mij omver werpen. Ik huil en wou dat ik verkeerd was.


209 - Ritme van de regen

Onhoorbaar tikt de regen op de goed geïsoleerde Velux. De kaars voor het raam is allang vervangen door milieuvriendelijke ledverlichting, werpt een heldere gloed in de duisternis. De buurvrouw groeide in alle richtingen, haar interesse in mij is ze volledig kwijt.
De regen valt bij stromen, netjes opgevangen in onze ruime regenwaterput, zodat we onze tuin kunnen voorzien van water tijdens de steeds warmer wordende zomers.
Wij waren zo gelukkig samen, de helwitte lichtstralen herinneren me daar pijnlijk aan, de maan doet een verdienstelijke poging ze te overtreffen, verliest die strijd.
Plitter pletter, ritme van de vooruitgang.


208 - Chimeara - #WvdW-ketting

‘Mag ik een zoen? Een echte?’
Woedend keek Beyoncé me aan, blies een dubbele kauwgombel, gaf me zonder scrupules een klets. ‘Je ziet ze gewoon vliegen zeker?’
Mijn kiemende liefde ontplofte, wanhopig loerde ik om me heen. De gekruiste koppen van de autarkische equilibristen staarden pontificaal elk een andere kant uit terwijl schijnheilige tapijtvreters vierkante stippen zetten op hun skeuomorfe tittels.
‘Allerkeurigst,’ gromde ik. ‘Blijf jij mij tenminste steunen, klungeltje?’
‘Sowieso, altijd! Bij het krieken van de dag zingen we samen een overwinningscantate onder een wolkeloze hemel.’
‘Joepie! Weer wat dichterbij!’
‘Maar je vergeet fonetisch weer!’
‘Nee hoor.’
‘Oké.’


207 - Chimeara

Twee paar ogen staren me uit verschillende richtingen aan, ze loeren rond mij, komen alsmaar dichterbij. Ze cirkelen rond mijn hoofd, dringen in mijn geest. Ze duwen me uit evenwicht, maar ik geef niet toe. Ik laat me niet doen door die verdomde demonen die denken dat ze het beter weten dan ik.
Geen Yin die me omhoog trekt, geen Yang die me naar beneden duwt. Ik blijf netjes in het midden. Of niet? Ik … loop, volg, struikel. Nee, laat me. Ik wil niet. Ik kijk op, in de alsmaar groter wordende ogen van … mezelf.


206 - Kus me

'Kus me.’
'Huh, wie roept daar?’
'Ik, hier beneden.’
Verbaasd volg ik het smaragdgroene water naar een bruine kikker die me uitdagend aankijkt. Een libelle raast schaterend voorbij.
'Ja, ik ben echt, geloof me. Kus me maar.’
Mijn mondhoeken krullen in afkeer. ‘Maar... jij bent een kikker!’
'Denk je dat ik dat niet weet? Kus me nu gewoon!’
Aarzelend buig ik, kom weer recht. ‘Maar ik ben geen prins.’
'Oh djeezes man. Geloof jij nog in sprookjes? Denk je dat ik een betoverde prinses ben misschien?’
'Euh, wat anders?’
'Een kikker met huidhonger! Of wat dacht je?’


205 - Chimeara

'Wat doe je?’
'Niets, moei je niet.’
‘How, zo lichtgeraakt. Wat scheelt er?’
‘Jij bent er.’
‘En? Jij toch ook?’
‘Daarom. Hier is geen plaats voor ons twee.’
‘Ach zo. En waarom ben ik degene die moet vertrekken?’
‘Ik was eerst.’
‘Wie zegt dat?’
‘Ik.’
‘En hoe weet jij dat?’
‘Ik ben hier sinds onze geboorte, van toen onze mama ons de borst gaf.’
‘Aha, je zegt het!’
‘Wat?’
‘_Onze_ mama, gaf _ons_ de borst. Dus was ik er ook. Dus moet ik blijven.’
‘Hmmm. Oké dan. Maar geef me wat ruimte, oké? Dit hoofd is al vol genoeg.’


204 - Chimeara

Schimmige hersenkronkels zoeken een weg door de nevelen van mijn geest.
'Ga weg, ik wil jullie niet!’
Ze lachen. 'Denk je echt dat je ons kwijtgeraakt?'
‘Ik wil rust!'
Hun ziek tweekoppig gegniffel trekt brandende sporen door mijn ziel.
‘Alsjeblieft!’
'Wij zijn één, deel van jou.'
'Kunnen we niet samenleven? Maar apart?'
'Een voorstel?'
‘Eén uur vrij spel als jullie de rest van de tijd verdwijnen.'
'Twee uur! Te nemen of te laten.'
'Twee uur, enkel ’s nacht.'
'Oké.'
Huiverend wacht ik op de nachtmerrie-gevulde slaap. Een kleine prijs voor een rustige dag? Of een onverslaanbaar meerkoppig monster?


203 - Filosoof

‘Waar denk je aan?’
‘Goh, ik weet het niet. Aan vroeger.’
‘Welk deel van vroeger? Het goede of het slechte?’
‘Waarom zou ik aan het slechte denken? Dat wil ik vergeten.’
‘Dat begrijp ik. Maar het slechte laat je weten hoe goed het goede is, niet?’
‘Jij moet filosoof worden.’
‘Ik weet het. Maar nu weet ik nog niet waar je echt aan denkt.’
‘Aan het goede natuurlijk. Ik hoop dat dat terugkomt.’
‘Dat doet het niet.’
‘Nu ben je negatief.’
‘Niet waar. Niets komt terug. Er komt alleen maar nieuw. Wat ook goed kan zijn.’
‘Een filosoof dus.’


202 - Dans

‘Laten we dansen!’
‘Ik vind mijn rode schoenen niet.’
‘Geeft niet, de blues zit in je ziel, je hebt geen schoenen nodig.’
‘Ik hoor geen muziek.’
‘Luister eens goed, die zit in je hoofd. Voel je het ritme? Voel je de beat? Ja, zo, goed, je voelt het. Die heupen, nog wat sneller, ja! Je hebt het. Dans, dans, tot morgenvroeg!’
‘Ja, ik voel het. Het is … het is zalig!’
‘Laten we samen vluchten, weg van deze … deze gekke wereld. Vluchten naar een plek waar we voor altijd de blues kunnen dansen. Ga je mee?’
‘Ik dans je achterna.’


201 - Nee!

‘Nee!’ fluister ik.
De roestbruine wals in het glas lacht verleidelijk naar mij.
‘Ik hoor je,’ roep je in mijn hoofd. ‘Jouw afwijzing lijkt oprecht, maar ik weet wat je verlangt. Ik ruik het, het is mij die je wilt.’
‘Nee!’ roep ik wanhopig.
Mijn hand reikt naar jou, trillend trek ik ze terug. Ik wil niet meer ontwaken met hout in mijn kop. Ik wil niet dagenlang waden door nevels, op zoek naar houvast. Ik wil niet …
‘Ik hoor je,’ roep je verleidelijk. ‘Ik zie je. Ik wil je.’
‘Nee.’
Ik sluit mijn ogen … neem een grote slok.


200 - De nacht

Verleidelijk strekt de nacht zijn nevelige vingers naar mij uit. Het duister lokt mij naar iets wat ik ooit als slaap bestempelde, ik hap niet toe. Ik sluit mijn ogen, de herinnering vervaagt. Slapen, weg zijn van de wereld. Een andere tijd.
Twee eindeloze seconden schreiden gevoelloos voorbij voor mijn kijkers weer opensperren en ik de van alle rust gespeende minuten hoorbaar voorbij zie slenteren.
Ik staar naar de barst in de muur, angstaanjagend verlicht door het manneke in de maan. Ik vervloek de snoodaard en wacht op de ochtend.
Faithless raast door mijn hoofd, Insomnia is mijn ritme.


199 - Hello

'Hello,’ zeg ik.
‘Hello, from the other side,’ antwoordt het vreemde wezen dat naar mij toeloopt.
'U kennen Adèle?’ Ik kijk om mij heen. Is Yoda hier? Waarom praat ik zo?
Het wezen schudt zijn hoofd. Of haar hoofd? Of het’s hoofd?
'Wij van andere zijde komen.’
'U Yoda kennen?’
Weer volgt hoofdgeschud. 'Wie Yoda zijn?’
Mijn beurt om mijn hoofd te schudden. 'Welke kant u van komen? Mars?’
Ogen worden groot, met opnieuw hoofdgeschud. Muts en mondkapje gaan af.
'Overkant van straat. Daarvoor van Syrië.’
Beschaamd knik ik naar de man. Ik zit duidelijk veel te lang binnen.


198 - De olifant - Deel 2

Het gezoem om mijn hoofd neemt toe. Ik sla in het rond, het dier blijft buiten bereik.
‘Niet doen, je maakt haar gek.’
Het gezoem groeit, ik sla, klauw, niets helpt. Ik druk mijn handen tegen mijn slapen, het wordt steeds erger. Ik sluit mijn ogen. Het gezoem overheerst, in mijn hoofd, in mijn oren, overal.
’Stil! alsjeblieft!’
Ik schreeuw, mijn stem wordt rauw. Nog even zwelt het gezoem aan, dan valt het stil. Ik adem diep in, schrik op van luid getrompetter. Angstig open ik mijn ogen, een grote, grijze olifant lacht naar mij, kwispelt vrolijk.
‘Nu tevreden?’


197 - Maar UKV van de week - Schrijven Online - 23/04/2021

Nee, het gaat niet goed. Ik probeer, maar …
Ik zucht diep en doe verder, maar …
Ik haal mijn schouders op, ik weet, het kan altijd erger, maar …
Ik voel me leeg, moe, op, richtingloos, ik kijk rond, zoek, vind, maar …
Ik wil wel, echt wel. Ik probeer, sleur me overeind, recht mijn hoofd, maar …
Ik lach, vertel grapjes, relativeer, en nog eens, en nog eens, maar …
Ja, ik weet het, ook dit gaat voorbij, alles wordt beter, maar …
Ik zal proberen, nog eens, beloofd, ik geef niet op, maar …
Nee, het gaat niet goed, toch probeer ik maar.


196 - Sowieso

‘Het is altijd hetzelfde met die jeugd van tegenwoordig.’
‘Wat zeg je?’
‘Wel ja, ze hebben nergens respect voor, ze kunnen niets, doen niets, hangen overal maar wat rond, altijd hetzelfde.’
‘Zo, en wat deed jij vandaag?’
‘Niets, dagje geluierd.’
‘Ah zo, wie zou dat gedacht hebben … En dat blikje daar op de grond. Van wie is dat?’
‘Ah, van mij, ruim ik later wel op.’
‘Zoals die afval daar in de kant? Ook van vandaag?’
‘Euh, van vorige week, maar dat komt goed.’
‘Ja ja, zo zo, wie zonder zonden is, werpe de eerste steen. Sowieso.’


195 - Sowieso - #WvdW-ketting

‘Vlieg!’ roept Beyoncé naar de allerkeurigste klungeltjes. ‘Vlucht!’ voor de schijnheilige equilibristen jullie cantate in de kiem smoren.’
‘Wij steunen jullie sowieso,’ juichen de kauwgombellenvretende tapijtridders.
‘Snel! We vluchten samen!’ brullen de tittels in koor. ‘Kan je de pek rieken? Ze komen dichterbij!’
De kletsmajoors schudden hun pontificale hoofd. ‘We willen echt gewoon een autarkisch bestaan, niet zo’n skeuomorf leven onder een wolkeloze hemel die ontploft zodra je een oprechte zoen wil geven.’
‘Maar jullie hebben geen scrupules! Jullie eerlijke leugens zijn dubbel erg. Dat is toch niet oké?’
‘Nee, maar we zijn wel vrij. Joepie!’


194 - Een ander

‘Stop!’
Ze negeert me, vlucht weg.
‘Nee! Niet doen. Blijf hier alsjeblieft, ik heb je nodig!’
Ze kijkt niet om, loopt verder.
‘Ik kijk niet meer naar een ander, ik beloof het. Ik … jij bent de enige voor mij. Voor nu en voor altijd.’
Ze vertraagt, kijkt over haar schouder.
‘Echt?’
‘Echt. Beloofd.’
Ze stopt.
‘Kom alsjeblieft terug, zonder jou heeft mijn leven geen zin.’
Ze keert om, loopt langzaam terug naar mijn hoofd, kruipt weer in mijn geest. Ik kan weer ademen, mijn inspiratie is terug. Op het nippertje. Nooit kijk ik nog naar een ander verhaal. Nooit.


193 - Positief

‘Ik ben positief!’
‘Wat zeg je?’
‘Dat ik positief ben!’
‘Oei …’
‘Niks oei. Ik ben positief en daar ben ik fier op.’
‘Euh …’
'Positief in mijn hoofd, mijn bloedgroep, mijn kijk op de wereld.’
‘Ah … dus niet …’
’Nee, geen corona, hiv of een andere vreselijke ziekte. Zonschijntaltijd-positief.’
‘Is … is dat moeilijk?’
‘Soms. Ook ik heb dagen dat het niet goed gaat. Zoals iedereen. Maar ik weiger om toe te geven. Als we dat doen, zijn we dood.’
‘Kan … kan je dat leren?’
‘Natuurlijk. Het is niet altijd makkelijk, maar als het lukt, is het heel besmettelijk.’
‘Oké.’


192 - Krieken

‘Wat heb jij mooie ronde krieken!’
‘Welke krieken? Moet je een klap hebben?’
‘Nee nee, sorry, maar … jouw krieken zijn echt de mooiste van iedereen.’
‘Dit houdt hier op, als je niet snel maakt dat je weg bent, bel ik de politie. Wie denk je wel dat jij bent?’
‘Euh, ik begrijp het niet, ik zeg toch enkel dat jouw krieken mooi zijn!’
‘Oprotten, rotvent!’

‘Sonja, wat gebeurt daar allemaal? Met wie maak je ruzie?’
‘Met een vent die met mij wil aanpappen, op de verkeerde manier.’
‘Stop met ruziemaken en verkoop die kersen nou gewoon.’


191 - De olifant

Plechtstatig walst de grijze olifant door de deur, de kamer valt stilt. Hij duwt de stijlen uit elkaar, wringt zich tussen de kast en dressoir en zet zich met hooghartige blik in de krakende sofa. Hij kijkt rond, zijn slurf zwaait vervaarlijk, zijn korte staart kwispelt.
‘Ik luister!’
Schuchter kijken de aanwezigen naar elkaar, zenuwachtige blikken vliegen rond.
‘Zeg het maar. Ik ben er nu toch. Gooi het op tafel. Wie heeft er problemen met wie?’
Zijn slurf deelt ruwe tikken uit.
‘Niemand?’
Het blijft stil.
‘Oké.’
Hij springt recht, duikt in de porseleinkast.
‘Nee!’
‘Te laat!’


190 - Het punt is...

Het punt is, dat telkens jij een punt wil maken, ik op het puntje van mijn stoel zit en jouw nakend hoogtepunt op het puntje van jouw tong blijft branden. Je zet er geen punt achter. Maar goed, als puntje bij paaltje komt, maken we daar geen punt van. Als jouw puntje ooit een punt wordt, kan je er ongetwijfeld een puntje aan zuigen.
Waarschijnlijk krijg je hier nu een punthoofd van, maar voor we het breekpunt bereiken, zetten we nog snel de puntjes op de i en zetten we er een punt achter.
Punt aan de lijn.

Puntenpakker?


189 - Krieken

Sterke rieken drijven diep in het mest, spreiden de rijke grondstoffen waaierend uit over het hunkerende land. Het is de hoogste tijd dat we voeding geven aan de uitgeputte bodem. De oogst van vorig jaar was goed, maar vroeg een grote inspanning van moeder aarde. Veel werd afgenomen, nu is het tijd om iets terug te doen. Tijd om ervoor te zorgen dat ook de oogst van dit jaar prachtige vruchten kan dragen.
Ik weet het, het is een nobel werk, maar je moet er iets voor over hebben, want je blijft nog lang naar kak rieken.


188 - Krieken - #WvdW-ketting

Bij het krieken van de dag lijkt er geen wolkje aan de skeuomorfe hemel, maar dat fatale moment kom dichterbij. Zonder de steun van Beyoncé en haar schijnheilige vliegen lukt het niet. Zelfs de allerkeurigste equilibristen willen stoppen, maar wij geven niet op. We kletsen samen, vreten tapijt, blazen bellen tot onze kauwgom ontploft.
Al is het nog niet voorbij, het was gewoon echt mooi. We zochten naar dubbele kiemen in de kant, aten zonder scrupules van de zoetste zoutjes, vergaten onze autarkische ambities. En we hielpen klungeltje puntjes op zijn pontificale tittels te zetten.
Oké? Joepie! Dikke zoen!


187 - Gisteren UKV van de week - Schrijven Online - 16/04/2021

Gisteren zag ik jou, je blauwe ogen lachten, zoals de eerste keer, ik werd verliefd als de eerste dag.
Gisteren hoorde ik jou, je lieve stem, je aanstekelijke lach. We praatten, urenlang. Over alles, over niets, over jou en over mij.
Gisteren kuste ik jou, je zachte mond, je ranke hals. We vreeën, urenlang, en dachten nergens aan.
Gisteren voelde ik jou, je zachte hand, je gladde benen. Je danste door de tuin, bezong het leven in al haar pracht.
Vandaag vergat mijn hoofd wat vroeger was, maar hopelijk zie ik je morgen weer, alsof het gisteren was.


186 - Vent!

‘Ik ben een vent, een echte vent.’
‘Meen je dat? Je lijkt meer op een kerel.’
‘Hey, dimmen hé, ik ben geen kerel. Heb je mij al eens goed bekeken?’
‘Ja, maar ik dacht echt dat je een kerel was.’
‘Zoek het even op, joh. Ik denk dat je een paar dingen grondig door elkaar haalt.’
‘Zeker?’
‘Heel zeker. Ik ben een vent. Maar jij lijkt echt wel een kapoen, niet?’
‘Dat zou best wel eens kunnen. Kukeleku.’
‘Zie je wel. En ik ben een vent. IA, IA.’


185 - Joepie

Woensdag, het hoogtepunt van mijn puberale week met de komst van alle nieuwtjes over mijn onbereikbare idolen. Wat deed Madonna nu weer? Is er nieuws over Queen? Ja, nieuw werk van U2 op komst. En dat achtergrondverhaal bij Private Dancer, uitermate opwindend …
… voor een jongen van veertien, verstoken van het nog onbekende internet. Op zoek naar zijn plaats in de wereld, naar richting in zijn leven. Volop ondersteund door de glanzende posters die de noodzaak om zijn kamer te behangen jaren uitstelde en zijn muur bedekte met ‘echte’ levenswijsheid.
De Joepie, een uniek baken in mijn lang vergane jeugd.


184 - Veel te snel ...

Onze ontmoeting kwam onverwacht. Als een dief in de nacht sloop je in mijn leven. Plots was je daar, ik kon je dromen, zag je groeien.
Ons samenkomen was … koel, maar intens, jij smolt mij hart. Ik streelde je, vormde je, maakte je heel, zoals jij mij heelde, zoals jij mij weer jong maakte. Jouw schoonheid puur en ongerept.
Ons samenzijn was kort, ik wilde je voor altijd bij mij, het onafwendbare afscheid kwam veel te snel. Ik zal je nooit vergeten, draag jouw eindeloze glimlach voor eeuwig in mijn hart.
Vaarwel, lieve sneeuwman, je was een echte vriend.


183 - Joepi

‘Mama?’
‘Ja?’
‘Er staat een jongen voor de deur die beweert dat hij my brother is.’
‘Wat zeg je?’
‘Hij speaks English en zegt dat hij mijn brother is.’
Een Siberische kilte duelleert met de ontwakende Spaanse furie in mijn Vlaamsche ziel. Zijn lachende ogen slaan de deur der twijfel ruw dicht. Stoïcijns kalm keer ik me om.
‘John?’
‘Ja.’
‘Kan jij come to the door?’
‘Waarom praat je zo raar?’
‘Ken jij deze boy?’
‘Euh?’
‘Hij claims dat hij is jouw son.’
Goudgele boter druipt van zijn hoofd op de grond.
'Did you pee naast de pot, John?’


182 - JoePI

‘Diameter maal straal, zeg ik je!’
‘Maar nee, dat is niet juist! Zo bereken je de omtrek van een cirkel toch niet.’
Joe’s ogen worden donker. Ik ken die blik, ik moet even zwijgen en afstand nemen, voor dit ontspoort. Hij is de kenner, hij weet alles, denkt hij. Maar nu niet. Nee, dit keer geef ik niet toe! Hij is fout!
‘Dat klopt niet, Joe. Kijk hier. De omtrek van een cirkel bereken je niet zo!’
‘En ik zeg je dat het diameter maar straal is!’
‘Nee! Dat is diameter maal pi, Joe. Pi en niets anders.’


181 - Joepie - #WvdW-ketting

de poepie! Oké! Weer gelukt! Of toch niet? Is de kiem van mijn pontificaal optimisme te vroeg geplant? Is mijn allerkeurigste UKV slechts een ontplofte kauwgombel en komt het wolkeloze einde gewoon echt dichterbij? Is het een schijnheilige, nee skeuomorfe hoop dat ik dit zonder scrupules kan blijven doen? Zonder steun van samen cantates zingende Béyoncevliegen die dubbel kletsende zoenen uitdelen en fonetische tittels op hun i zetten? Zijn die tapijtvretende uren waarin ik zoek naar een autarkisch UKV-bestaan een krampachtige verderzetting van het klungeltje dat ik eigenlijk ben en stort deze equilibrist zonder steun in de torenhoge diepte?


180 - Vrolijk Pasen

Het zand in mijn ogen is hardnekkig. Ik wrijf, de bizarre beelden blijven. Dit is niet echt, de hazen in mijn slaapkamer trippelen door mijn hoofd, door mijn dromen. Ik sluit mijn ogen, het getrippel loopt verder in mijn oren, verplaatst zich naar jouw kant van het bed. Een zoete geur dringt in mijn neus, ik open mijn ogen, net op tijd om vier lange oren door de deur naar buiten te zien huppelen. Ik draai naar jouw lege kant, een groot paasei met een dikke strik en een kaartje lacht naar mij.
‘Vrolijk pasen, lieve schat.’


179 - Zelfvertrouwen

‘Hey, hou je hoofd eens omhoog!’
Angstig loer ik naar mijn zelfvertrouwen. Zijn verwijtende blik snijdt door mijn lijf. Ik wil wel luisteren, maar …
‘Omhoog, zeg ik. Waar ben je bang voor?’
‘Euh, voor … alles?’
Mijn zelfvertrouwen schudt zijn hoofd, meewarig staart hij mij aan.
‘Waarom?’
‘Omdat … ik meestal niet weet wat ik moet doen.’
‘En denk je dat de rest van de wereld dat wel weet? Denk je dat zij niet gewoon doen alsof?’
‘Misschien … maar dat kan ik niet.’
‘Leer dat dan maar snel. Doe alsof en alles komt goed.
‘Denk je?’
‘Al vergeten wie ik ben?’


178 - Grim(m)

Doornen ter grootte van een duimpje beschermen het sneeuwwitte roosje. De kat sluipt dichterbij, de asse die de poes in stervorm bedekt, jaagt haar naar de kraaiende haan, die schuilt achter de hond.
Het meisje met de rode kap lacht om het schouwspel. ‘Dat moet Grietje horen. Niet Grumpy Hans, die vindt niets grappig.’
De wolf, die zeven geitjes opjaagt door de neerdwarrelende sneeuw, schrikt de strekkende ezel op. Het meisje vliegt recht, een reep scheurt uit haar jurkje, struikelend over haar lange haar vertrappelt ze het steeltje van een roos, valt en kust de kikker.
Varken … snuit … einde


177 - 009

Uitdagend loert de duif naar mij vanop de met klimop overgroeide paal.
‘Wie ben jij?’
‘James,’ kirt de duif. ‘James Duif 009.’
‘009? Wat betekent dat?’
De duif lacht. ‘Dat betekent dat ik het recht heb alles te bedekken met stront, zonder verplichting tot opruimen.’
‘Ah, 009, license to shit.’
‘Inderdaad.’
‘Hmm, interessant. Maar ben je dan eigenlijk niet gewoon een soort politicus?’
’Hoe durf je!’ Woedend vliegt het dier op, lost een dubbele lading stront op mijn hoofd. Ik ben geen politicus, want ik kom wél uit voor de stront die ik produceer!’


176 - Geven en nemen

Dat ogenblik dat we die unieke hap nemen uit het leven moeten we koesteren, voor eeuwig bewaren in onze verbonden geest die verder leeft in de dingen die we achterlaten.
Genieten moeten we, hoe onbetekenend het ook mag lijken, van elk moment dat we delen. Samen eten, samen drinken, toosten op wat goed is. Dat moeten we doen, tot de dag dat het eindigt. Tot het uur dat we onze ziel met eerbiedige vingers samenvouwen en overdragen aan zij die na ons komen.
Tot die dag moeten we alles geven. En een beetje nemen.


175 - Kiem - #WvdW-ketting

‘Opgepast, klungeltje! Zie je die schijnheilige Beyoncévlieg loeren? Al uren praat ze met die kauwgombellenblazende tapijtvreter over een plan om samen autarkisch te worden en zonder steun van de allerkeurigste equilibristen verder te gaan. Ze willen dubbele tittels op hun skeuomorfe i’s zetten, een wereld zonder scrupules komt gewoon dichterbij!’
‘Ik weet het. Er kiemt iets lelijks bij die cantates kwelende oxymorons en dat mogen we niet laten gebeuren. De hemel lijkt misschien wolkeloos, maar vergis je niet. Eén pontificale klets en die ontplofte nepzoen overheerst alles.’
‘Doe je mee? Want dit is effenaf onethisch.’
‘Ik doe mee!’
‘Oké.’


174 - Kiem

Diep verborgen onder dikke lagen vuil en afval beweegt iets. Nog onbestemd, onzichtbaar en onbestaand voor de buitenwereld.
Het zaadje van de laatste bloem op aarde, opgejaagd door intense droogte, vraatzuchtige roofdieren en alles verwoestende ziektes, houdt zich schuil. Geduldig wacht het tot het sterk genoeg is om de strijd aan te binden met de allesverslindende krachten die de ooit zo mooie en groene aarde overheersen. Het is zich bewust van haar missie, zonder ruimte om te falen.
Verscholen in het duister ligt de kiem van de heropstanding van schoonheid, klaar om tot bloei te komen, om te winnen.


173 - Kiem

Klokslag 8. De hand van de nieuwe gemeentewerker reikt naar de deur van de bestelwagen. Drie paar ogen kijken hem geschrokken aan. Stemmen vallen stil, doodstil. Een man op de achterbank gebaart naar de chauffeur. Doe iets, zegt de paniek in zijn ogen. Zelfs de reporter op de radio weet even niet wat zeggen.
‘Nog niet, Jan,’ zegt de chauffeur, vriendelijk docht beslist. ‘Niet doen. Op maandag starten we om kwart na acht.’
De hand lost de klink. ‘Ah … oh … sorry. Wist ik niet.’
De rust keert weer, de paniek is voorbij. De revolutie is in de kiem gesmoord.


172 - De Zon

Genadeloos ratelt de striemende regen op mijn hoofd. Mijn kap weegt zwaar. Waterdicht, zei de reclame. Toch niet in dit soort regen.
‘De zon schijnt,’ roept mijn compagnon vanonder zijn nog meer geperforeerde capuchon.
‘Wat zeg je?’
‘De zon schijnt.’
Mijn woedende blik brengt een brede grijns op zijn gezicht.
‘Hou me niet voor de gek.’ Ik duw hem opzij zodat ik zijn lachende smoel niet moet zien. ‘Zo ziet het er niet uit hoor.’
‘Wie zei er iets over zien?’ Hij trekt aan mijn jas, legt zijn hand op mijn borst. ‘Daar schijnt jouw zon.’


171 - Flashback

Bij elk woord dat ik schrijf, vliegt een visioen door mijn hoofd. Een plein dat ik bezocht. Een stad waar ik in ronddwaalde, de sfeer opsnoof, de mensen bestudeerde. Een koffie of wijntje dronk onder brede platanen tijdens één van die eindeloze zomeravonden.
Bij elke stap die ik zet, zie ik een verre straat waar ik ooit zocht naar een bezienswaardigheid.
Ik sluit mijn ogen, de flashbacks blijven komen. Ik denk aan de tijd dat … dat reizen nog kon, nog mocht.
Ik verlang om weer te vertrekken. Om verloren te lopen, te ontdekken.
Ik wil weer vrij zijn.


170 - Auditie

‘We luisteren,’ zegt de langharige zanger vanachter zijn donkere glazen. Ik schraap mijn keel, loer naar de indrukwekkende man. Een ster. In zijn wereld. Alle clichés bevestigd. Tattoo’s à volonté, een sigaret tussen zijn vingers, de rook stijgt krinkelend op voor het no smoking teken.
Ik beleef mijn droom, sla een do aan op mijn gitaar, schraap mijn keel nog eens en zet de eerste strofen in van The Boxer.
De man trekt lang aan zijn sigaret, loert naar me over zijn bril.
‘We zoeken nog een roadie om de gitaren te stemmen.’ Hij hoest. ‘Wat denk je?’


169 - Ooit

De zon die ondergaat over de oude, bladerloze bomen brandt beelden van eindeloze savannes in mijn hoofd. Het bronstige geroep van de neushoorns rolt over de stoffige ondergrond. Hongerig snuivende olifanten trappelen rond mijn tent. Ik loop naar een waterplas waar troepen antilopes gulzig drinken.
De hete lucht brandt in mijn longen. Giraffen jagen mij spelend weg.
Ik adem diep in, open mijn ogen. Voorbijrazende trucks over het vuile asfalt duwen mij opzij, de stinkende gracht slaat in mijn maag. Ooit vertrek ik. Naar waar ik vrij kan zijn, ver van de chaos van ons jachtig bestaan. Ooit …


168 - Autarkisch

Ik adem zelfstandig, denk enkel mijn eigen gedachten en ga overal mijn eigen weg. Ik kijk vooruit en zoek geen hulp.
Ik laat me door niemand beïnvloeden, geen mens zal zeggen wat ik moet doen. Ik ben mezelf en daarmee uit!
Ik heb niemand nodig, niemand kan mijn hart breken, geen man, vrouw of X kan mij pijn doen.
Ik loop door dit leven op het pad dat ik kies en niemand laat mij daarvan afwijken.
Ik doe wat IK wil, luister naar niemands mening. Ik ben autarkisch en zal dat altijd zijn.
Of hoe zien jullie dat?


167 - Autarkische Equilibrist - #WvdW-ketting

Het was een wolkeloze revolutie. Samen verlieten de klungeltjes moeder aarde en kwamen met de steun van de verenigde tapijtvreters steeds dichterbij een beyoncevliegloze en autarkische samenleving op een nieuwe planeet.
De echte uitdaging voor de schijnheilige equilibristen kwam echter toen ze na de landing de thuisbasis de OK gaven en de skeuomorfe grond onder hun voeten een pontificale zoen wilden geven.
De grond opende, de supersonische kauwgombel die hen vervoerde, ontplofte gewoon met onhoorbare dubbelluide klets. Ze verpulverden toen de schijnbaar allerkeurigste tittels zonder scrupules van hun binnenkant aten en hun puntjes achter de revolutie zetten. Einde.


166 - Autarkisch

Hier droomde ik al zolang van. Van niemand meer afhankelijk zijn. Geen maandelijkse rekeningen die schreeuwen om betaald te worden, geen deurwaarders als het een keertje niet lukt.
De tweedehands zonnepanelen op mijn dak voeden de reeks gerecycleerde autobatterijen die ik voor een appel en een ei kocht op het autokerkhof. Dat ze hun beste tijd lang achter zich hebben, vertelde de verkoper niet. Dat de zon in dit land meer niet dan wel schijnt, vergat ik. Nu deze vuurbol voor zes maanden vertrok op mijn onbewoond eiland in het hoge noorden, vervloek ik mijn bevriezende autarkische bevlieging.


165 - Het licht uit het noorden

Ontelbare sterren sieren de wolkenloze hemel als lady Aurora haar opwachting maakt. Ze opent met een sierlijke kniebuiging, gaat verder met een gewaagde wals. Ze daagt de sterren hoog boven haar uit om haar te volgen, de vurige hemellichamen kijken enkel stilzwijgend, maar zeer goedkeurend toe. Hun licht is ver verwijderd, dat van onze sierlijke dame komt van dichtbij, onafgebroken ‘gestreamd’ vanaf onze vurige levensader.
Ze danst en verleidt, lacht en plaagt. Het noorderlicht begeleidt ons in de duistere nacht, verlicht ons pad, toont ons de weg naar geluk en rust. Deze dame brandt voor eeuwig in ons hart.


164 - Trein

Langzaam zetten de reusachtige wielen van de trein zich in beweging. Het duurt even voor ze hun volmaakte cadans vinden en onstuitbaar denderen over de onbreekbare sporen. Ze stoppen nooit, elk station is een flits. Geen passagier mag aan boord, alsmaar sneller raast de omgeving voorbij.
Tot het spoor ophoudt en de trein niet kan stoppen. De lege wagons vliegen in de lucht, storten met een betekenisloze knal te pletter in de vallei des doods.
‘Waarom stopte ik nooit?’ huilt de machinist terwijl de lege wagons naast hem verpulveren. ‘Waarom moest ik altijd maar door?’
Niemand antwoordt.


163 - Goedemorgen

‘Goedemorgen.’ Vriendelijk knik ik naar de norse man.
‘Is er iets?’
‘Nee. Ik zei gewoon goedemorgen.’
‘Waarom?’
Zijn boze blik schokt mij. ‘Hoezo waarom? Wat is er mis met goedemorgen?’
‘Wat wilt u van mij?’
Mijn goede humeur krijgt een knauw. ‘Omdat ik vind dat bij een goede morgen een goedemorgen hoort.’
‘Het is geen goede morgen.’
‘Dat is wat u ervan maakt. Voor mij wel.’
‘Voor mij niet.’ Hij gromt en loopt verder. Ik schud mijn hoofd en zeg goedemorgen tegen de volgende voorbijganger. Ik geef deze goede morgen niet op voor het voor iedereen een goedemorgen is.


162 - Bagger

‘Meneer De Nul, ik zou graag bij u in de leer komen.’
‘Ah, en waarom, jongeman? Wat is jouw voeling met onze activiteiten?’
‘Ik wil leren hoe u uw werk doet en blijft leven?’
‘Dat is niet zo moeilijk, gewoon alle veiligheidsvoorzieningen volgen. Maar welk stuk van onze activiteiten wil je juist leren? We doen zoveel?’
‘Wel, blijkbaar is het bon ton in deze tijden om zoveel mogelijk bagger te spuien. Ik zou graag leren hoe u erin slaagt om tussen die bagger overeind te blijven.’
‘Ik denk dat je andere bagger bedoelt, jongeman.’


161 - Een nieuw begin

‘Vandaag is anders. Ik voel me zoveel beter. Het voelt als een nieuw begin.’
‘Hoezo? Wat heb je gedaan? Is er iets gebeurd?’
‘Gewoon. Ik heb de dingen helemaal anders gedaan. En dat voelt zo goed!’
‘Wat heb je anders gedaan? Je bent toch gewoon met de hond gaan wandelen? Zoals je elke ochtend doet sinds de lock-down?’
‘Ik ben gaan wandelen, ja. Maar totaal niet zoals gewoonlijk. Vandaag ben ik linksom gestart en heb ik de hele route omgekeerd gedaan. Dat voelde zooo anders!’


160 - Equilibrist

Ik probeer een goede vader te zijn. Bereikbaar. Met de juiste raad. Zonder te overdrijven. Een vriend, samen drinken. Maar niet altijd. Zonder me uitgesloten te voelen.
Ik tracht de perfecte partner te zijn. Begrijpend. Teder. Mijn deel doen. Vol twijfel of ik genoeg doe.
Ik wil een goede medewerker zijn. Altijd bereikbaar. Met visie. Hard werk. Collegiaal en ambitieus. Ben ik dat?
Ik hoop dat in een vriend ben. Grappig. Leuk om in de buurt te zijn. Betrouwbaar. Daar als ik er moet zijn. Is dat zo?
Het touw wiebelt. Ik probeer overeind te blijven.


159 - Scrupuleloze Equilibrist - #WvdW-ketting

Beyoncé vliegt erin, op links. Als een volleerde equilibrist danst ze op één been, geeft een pas naar MelB die een schijnheilige beweging maakt en een dubbele klets uitdeelt aan RobinW. De tapijtvreter draait rondjes, duwt GaryB zonder scrupules opzij, geeft een allerkeurigste pas aan Sporty klungeltje dat de bal gewoon pontificaal tussen de palen plaatst.
‘Goaaaaaal!’
‘Een beetje steun hier graag?’ roept de skeuomorfe keeper MarkO naar zijn aanvallende verdediging. ‘Dat kan Tate zelfs beter.’
MichelleW werpt een wolkeloze zoen. 'Echt?'
Coach Madonna’s ontplofte kauwgombel jaagt haar team dichterbij.
‘Dit doen we samen. Puntjes op de i, oké?’


158 - Equilibrist

Ik strek mijn armen, het touw buigt door. Het wiebelt, zoals het evenwicht in mijn leven. Mijn voet klemt om de dikke koord. Mijn tenen krullen van opwinding, van angst. Van wanhopig aanklampen aan de enige houvast dat mij scheidt van de abyss. Van het eeuwig falen.
Ik zie de overkant, het lijkt dichtbij. De traagheid waarmee ik de afstand overbrug, jaagt wanhoop naar ongekende hoogtes. Mijn leven vlucht, controle is zoek.
Stop! Ik adem diep, focus op de overkant. Ik tel tot drie en denk aan niets. Niets anders dan het touw en de reis. Ik stap en …


157 - Respijt

Razend gehijg jaagt me door de duistere nacht. Mijn hoofd schiet in het rond, onschuldige slachtoffers storten neer langs de kant van het verweerde pad. Wankelend zoek ik mij een weg tussen de bliksemende manestralen, ijskoude priemen splijten de barstende tegels. Mijn donderende hartslag slaat alle hindernissen omver, ik ben er bijna. De deur staat op een kier, mijn ziel glipt naar binnen, ik volg op de voet. De zeis slaat te pletter tegen het verweerde hout. Een bulderende vloek slaat een barst in de planken.
Ben ik op tijd? Of is het enkel respijt?


156 - Alles

Als alles elke dag op alles lijkt,
is alles dan gelijk aan alles?
Of is alles elke dag toch net iets minder alles?
En als alles alles is, wat is alles dan?
Is alles alles wat alle mensen kunnen zien? Of niet?
En als alles niet alles is, wat is dan anders aan alles?
Of haal ik alles door elkaar en is alles niet alles,
maar is alles gewoon net zoals alles alles?
Enfin, zoals ik wel vaker zeg, alles is inspiratie
en inspiratie is alles. Dus alles is alles.
Tot zover alles.


155 - Troost UKV van de week - Schrijven Online - 19/03/2021

Jouw verdriet rolt over de gedekte tafel, je tranen storten te pletter op het gepoetste bestek. Ik voel je pijn, wil je troosten, ik mag niet.
Ik wil je in mijn armen nemen, zeggen dat het oké is. Ik durf je niet aanraken.
De “maatregelen” laten het niet toe. De “maatregelen” drijven je weg.
Ik wil je knuffelen, fluisteren dat het goedkomt. Enkel mijn stem mag naar buiten. Enkel mijn woorden mogen trachten tot je door te dringen.
Ik ben doodsbang dat woorden falen.
Ik moet je troosten. In mijn armen, tegen mijn lijf. Echt.
Ik mag niet.


154 - Oorlog

De oorlog is voorbij. Niet in mijn hoofd.
Bommen strooien hun scherven in vallende bladeren. Huizen ontploffen in wilde tornado’s, stof klit in mijn haren, ik proef het op mijn tong. Sluipschutters schuilen achter de beukenrij. Ik stap over mijnen op het voetpad. Verminkte mensen omsingelen mij, hun bloed is mijn camouflage. Ik wil ze niet meer zien, ze sperren mijn ogen open, brullen onophoudelijk in mijn oren.
Het geluid van de dood begeleidt me op elke stap. Ik wil vluchten, naar een plek waar leven is. Ik vind ze niet.
De oorlog is voorbij. Niet voor mij.


153 - Ontkenning

‘Is het lekker?’
‘Huh, wat?’
‘Is de taart lekker?’
Lachende gezichten kijken me aan. Verbaasd kijk ik naar mijn vork, het stuk taart half in elkaar geduwd, de andere helft plakt tegen mijn mondkapje.
‘Heb ik … heb ik dat niet afgedaan?’
‘Nee. Slaap je?’
‘Euh nee. Ik …’
‘Je weet toch dat dit al de tweede keer is deze namiddag.’
‘Euh ja.’
‘Ben je er zo aan gehecht dat je het zelfs niet meer afzet om te eten?’
‘Nee! Ik ben het zo beu dat ik het bestaan wil negeren, ontkennen.’
‘Ontken rustig verder, het plakt wel in je mond.’


152 - Steun

Mag ik op jou steunen
Als het morgen wat minder gaat
Als ik de zon niet zie achter de wolken,
de mist mijn hoofd niet meer verlaat


Mag ik op jou leunen
Als pijn de maat aangeeft
Als ademen moeilijk wordt,
twijfel door alles weeft


Jij mag op mij steunen
Als je niet weet wat beginnen
Als antwoorden vluchten,
je niet meer kan beminnen


Jij mag op mij leunen
Wanneer het moeilijk gaat
Als dagen uitzichtloos zijn,
gevuld met pijn en haat


Laten we elkaar steunen
In moeilijke uren en dagen
Laten we op elkaar leunen
Zonder woorden, zonder vragen


151 - Steun

Mijn steun en toeverlaat in de strijd met de zwaartekracht. Mijn hoop in bange dagen als ik denk dat de grond te dichtbij komt. Mijn houvast in woelige wateren. Mijn eeuwige compagnon zonder wie ik het huis niet uitkan.
Ik weet dat het geen evidentie is, ik weet dat het soms veel gevraagd is, een zware last om te dragen, maar je kwijt je moedig van je taak. Zonder vragen, zonder zagen, zonder klagen. Altijd in stilte, gesteund door een skelet dat krachtig en onverwoestbaar is.
Mijn steun en toeverlaat in zware tijden. Mijn H-cup.


150 - Steun - #WvdW-ketting

Wat doet elk allerkeurigst wezen - inclusief klungeltjes, tapijtvreters en zelfs pontificale, schijnheilige en van alle scrupules gespeende oxymorons - op 8mrt2021?
Geen dubbele kletsen uitdelen, geen ontplofte kauwgombellen rondzwieren, geen fonetische cantates zingen onder een wolkeloze hemel.
Nee, gewoon, samen en dichter bij elkaar, eer en steun betuigen aan dat wonderbaarlijke wezen waarvan Beyoncé vliegensvlug bewees dat ze de wereld leiden. Die sinds het ontstaan van de mensheid de puntjes op de i zet. Een wezen dat nooit skeuomorf kan zijn, al zou ze het willen. Een wezen dat echt onmisbaar is. 
De Vrouw die altijd een dikke zoen verdient.
Oké!


149 - De Jeucht van tegenwoordich

Hed is schandaalig! De jeugt van tegenwoordich kan nied meer schreiven. Alles staad vol tijpvouten. In mein tijt was dad wel anders. De aude garde wert gedrilt om juist te schreiven, maar nu!
Hed is naar de zeep, lieve mensen. De werelt is om de filisteinen!.
En hoe moed dad als we noch een cheneratie verder zein? Wie zal hen noch leeren hoe een voltooit deelwoort eindigd? Ik hau mijn hard vast. Met twee beevende handen.
Maar wei hebben tog auto-correct, zeggen zei dan.
Ik ken dad nied, misschien moed ik hed ook eens probeeren.


148 - Broodje?

‘En wat mag het zijn voor meneer?’
‘Een brood graag.’
‘Zeker. Wit, grof, grijs, bruin, volkoren, desem, rogge, spelt, meergranen, glutenvrij of iets anders?’
‘Euh …’
‘Of iets speciaal, zoals Drentse Stoet, galletjes, sterrenbrood, hardbrood, oudewijvenkoek, polderbruin, Anijsbrood, ruitjesmik of klontjesmik? Of misschien Kavelbrood?’
‘Euh …’
‘Ik weet het. Dit is echt iets voor meneer. Onze Nonnenvotten.’
‘Euh … doe maar een wit.’
‘Zeker meneer, en hoe mag dat gesneden zijn? Vier, zes, veertien of de klassieke negen millimeter?’
‘Euh … kies maar.’
‘Zes dan. En hoe mag dat verpakt zijn?’
‘In … een zak?’
‘Zeker meneer, nog iets?’
‘Nee nee, dank u.’


147 - UKG

‘Auw.’
‘Gaat het?’
‘Ja, beetje pijn. Lukt wel.’
‘Rustig blijven. Puffen. Diep inademen.’
‘Ik weet het. Oei, dat was een harde. Die voelde ik.’
‘Voor wanneer is het uitgeteld?’
‘Vandaag.’
‘Dan zal het niet lang meer duren. Hoe dicht bij elkaar komen ze?’
‘Dicht. Om de paar minuten komt er weer wat inspiratie bij. Ik ben er bijna, denk ik.’
‘Tof. Proficiat alvast met weer een UltraKleineGeboorte. Heb je al een naam?’
‘Nog niet. Eerst de inhoud. De naam is onderdeel van het verhaal hé.’
‘Da’s waar. Enfin, ik moet ervandoor. Nog eens proficiat en doe zo verder.’


146- Allerkeurigst - #WvdW-ketting

‘Wat denk je Beyoncé? Vliegen we er gewoon samen in? Klaar om de ontplofte kauwgombel van die schijnheilige tapijtvreter bij elkaar te vegen? Bereid om dat allerkeurigst klungeltje te leren hoe hij het puntje op zijn pontificale j kan zetten? Ik zal je ook tonen hoe je zonder scrupules dichterbij een oxymoron kan geraken door dubbele ontastbare kletsen uit te delen. En ik leer je hoe een cantate te zingen onder een wolkeloze hemel. Deal?’
‘Oké. Maar alleen als jij bewijst dat die lippen van jou niet skeuomorf zijn.’
‘Kom hier dat ik je een echte zoen geef.’


145 - UltraKlein-gevaar

‘Scheelt er iets? Je schreef vandaag nog geen UKV.’
‘Ik durf niet.’
Sarah’s ogen boren in de mijne. ‘Hoezo? Wat scheelt er?’
‘Het lijkt of iedereen doodgaat of ziek wordt in een UKV. Ik zie overal afscheid en verdriet, Sarah. Ik ben bang dat er iemand sterft als ik een UKV schrijf.’
Ze voelt aan mijn voorhoofd. ‘Dat kan niet! Een UKV kan niemand doden.’
‘Hoe komt het dan dat iedereen daarover schrijft? Dat is geen toeval!’
Doodse stilte vult de ruimte.
‘Je gelooft me niet hé.’
Een luide bons versplintert mijn ziel.
‘Sarah?’
Er komt geen antwoord meer …


144 - Respijt

Razend gehijg jaagt me door de duistere nacht. Mijn hoofd schiet rond, slachtoffers storten neer langs de kant. Mijn donderende hartslag slaat alle hindernissen omver, ik ben er bijna. De deur staat op een kier, mijn ziel glipt naar binnen, ik volg op de voet. De zeis slaat te pletter tegen het verweerde hout.


143 - Zien

Schuifelende voetstappen rukken me uit mijn droom.
‘Jan?’
‘Ja.’
‘Waarom verliet je mij, Jan?’
‘Ik heb jou niet verlaten, jij wilde mij niet meer zien.’
Mijn trillende handen zoeken jouw gezicht. ‘Mijn ogen mochten jou niet meer zien.’ Een snik verpulvert de afstand. ‘Maar als ik mag, wil mijn hart je wel nog zien.’


142 - Hereniging

‘Ben je daar?’
IJskoude wolken stuwen mijn krachteloze woorden over het bevroren meer. Huilende stilte spietst het antwoord in mijn hart. Ik stap verder, het ijs kraakt onder mijn versleten voeten, mijn hoofd buigt in deemoed.
‘Het spijt me.’
Het onderkoelde oppervlak antwoordt, maakt gewillig ruimte voor mij. Klaar voor onze hereniging.
‘Ik kom.’


141 - Horizon

De ondergaande zon verblindt me op mijn weg door het weerbarstige duinenpad. Dubbele voetstappen sleuren de kracht uit mijn lijf als ik naar het water loop. Ik zoek jouw wegvloeiende voetstappen in het zand, volg ze richting horizon. Jouw ziel zweeft over het water, ik volg jou tot mijn ogen ondergaan. We zijn samen.


140 - Vandaag

‘Dans met mij. Tot morgenvroeg.’
De belofte in jouw donkere ogen verwarmt mijn ziel.
‘Ik kan niet.’
‘Vrij met mij, tot het licht weer dooft.’
Mijn weerstand davert. ‘Ik mag niet.’
‘Je leeft alleen vandaag. Morgen is een illusie.’
Ik streel jouw nek, kus jouw lippen, vergeet haar gezicht.
‘Ik leef vandaag. Met jou.’


139 - Top

Het pad naar boven is eindeloos. Zwarte vlekken dansen voor mijn ogen als ik hijgend de top bereik. Het is het waard, zeggen ze. Het uitzicht stelt teleur. Meer van hetzelfde, enkel van verder. Waarom moest ik de top ook alweer bereiken? De herinnering ontglipt mij. Liefst ging ik terug, de trap is verdwenen.


138 - Allerkeurigst - #WvdW-ketting

‘Wat denk je Beyoncé? Vliegen we er gewoon samen in? Klaar om de ontplofte kauwgombel van die schijnheilige tapijtvreter bij elkaar te vegen? Bereid om dat allerkeurigst klungeltje te leren hoe hij het puntje op zijn pontificale j kan zetten? Ik zal je ook tonen hoe je zonder scrupules dichterbij een oxymoron kan geraken door dubbele ontastbare kletsen uit te delen. En ik leer je hoe een cantate te zingen onder een wolkeloze hemel. Oké?’
‘Oké. Maar alleen als je mij bewijst dat die lippen van jou niet skeuomorf zijn.’
‘Kom hier dat ik je een echte zoen geef.’


137 - Mijn mening

‘Ik wil graag iets zeggen.’
‘Ga je hier jouw eenzijdige mening opleggen? Is dit jouw forum misschien?’
‘Euh nee, ik wil gewoon mijn visie geven.’
‘En ik ben het daar niet mee eens!’
‘Maar ik heb nog niets gezegd.’
‘Je bent het duidelijk niet met mij eens.’
‘Dat zeg ik niet, ik wil gewoon vertellen hoe ik het zie.’
‘Je beweert dus dat mijn mening niet de juiste is?’
‘Nee, ik zeg dat ik een andere mening heb.’
‘Waardoor je impliciet zegt dat ik lieg, toch?’
‘Nee, dat zeg ik niet ... Maar ... Laat maar. Zucht.’


136 - Privacy

‘Gedaan met werken?’
‘Ja, eindelijk.’
Lachend kruipt ze op mijn schoot. Warme, zoekende lippen verjagen de werkdag. De kussen worden heviger, de online meetingrush spoelt weg. Mute on, mute off. Ja, dat wil ik wel. Mute on, mute off, mute on ... Het vertrouwde Teams-beltoontje achter haar verstoort de gloed.
'Wat is dat?’
‘Niets. Negeren. Doe vooral verder.’
Opwinding groeit, kledingstukken verdwijnen.
‘Wie is dat?’ schrikt ze.
'Wat?’
'Answering call.’ Het lampje naast de camera brandt in mijn oog.
‘Huh? Damn auto-answer!’
Luid gelach begeleidt het dichtklappen van mijn laptop. Hoe moet ik dat morgen weer uitleggen?


135 - Allerkeurigst

Daar zit hij, allerkeurigst op de eerste rij. Meneer pastoor knikt naar hem. Zijn hoofd gaat omhoog als hij zingt naar de hemelen. Deemoedig buigt hij, bidt vol overtuiging voor het zieleheil en de redding van de mensheid. De gemeenschap toont eerbied, ontzag. Voor hem, het toonbeeld van vroomheid. Minzaam knikkend loopt hij naar buiten, slaat een praatje.
Hij neemt haar hand, begeleidt zijn verlegen, wereldvreemde dochter naar huis. Hij hangt zijn zondagse pak aan de haak en vraagt haar allerkeurigst naar zijn kamer te komen. Tot wie moet zij bidden voor redding?


134 - Ik

Wie ben ik? Man? Vrouw? X?
Maakt dat uit? Moet dat uitmaken? Ben ik vandaag een man, morgen een vrouw en overmorgen een beetje van alles en tegelijk niets? Is ook dat niet oké?
Ik ben toch wie ik ben? Ben ik te vangen in een geslacht? Een label? Een lettertje op mijn paspoort? Nee toch? Ik ben wie ik ben. Elke dag, elk uur, elke minuut, net dat beetje anders.
Ben ik blank of zwart, geel of rood? Nee toch. Onder mijn huid, in die plek midden in mijn borst, ben ik wie ik ben. Ben ik ik.


133 - Perspectief

‘We willen de bevolking perspectief bieden.’
‘Wat voor perspectief? Positieve vooruitzichten? Of iets anders?’
‘Dat hangt van je perspectief af.’
‘Dat begrijp ik niet.’
‘Wel, afhankelijk vanuit welk perspectief je naar de zaken kijkt, heb je een positief al dan niet negatief perspectief.’
‘Dus je perspectief bepaalt je perspectief?’
‘Juist.’
‘Wat bedoel je dan als je zegt dat je de mensen perspectief wil bieden?’
‘Dat we ze vooruitzicht willen bieden.’
‘Maar niet per definitie positief.’
‘Euh … nee.’
‘Dus er is eigenlijk geen perspectief op verbetering.’
‘Dat hangt …’
‘ van je perspectief af. Ik begrijp het. Laat maar. Zucht!’


132 - Honger UKV van de week - Schrijven Online - 05/03/2021

Het wachten wordt beloond. Eindelijk is de maan weer rond. Vrijheid loert in de stervende schaduwen. Ik hou mijn neus in de wind, ik ruik vers bloed. Het is tijd om naar buiten te komen, om die vreselijke mensenhuid af te werpen. Het is tijd om mezelf te zijn. Los van de beperkingen die mij bijna dertig dagen ketenden. Ik haal diep adem, mijn keel verlangt naar gehuil. Mijn tanden scherpen, worden langer. Het is bijna zover, ik voel het. Mijn bloed ruist en borrelt. Ik ben er klaar voor. Jullie ook?


131 - Mijn blauwe koor

Ik hoor ze weer, tientallen blauwe voetjes die trippelen op mijn lakens. Ik dacht dat ik droomde toen ze hun kerstcantate opvoerden. Mijn zicht was troebel van tranen toen ze vertrokken. Weer heft het blauwe mannetje met de rode muts zijn ministokje in de lucht. De verzamelde blauwe wezentjes halen diep adem. Een blauw vrouwtje lacht naar mij. ‘Speciaal voor haar,’ fluistert ze. Ik hou mijn adem in terwijl ze Happy Birthday inzetten. Ze zijn het niet vergeten! Opnieuw vullen tranen mijn ogen terwijl ik luister naar hun hemelse gezangen. Gelukkige verjaardag, lieve schat. Waar je ook bent.


130 - Oorzaak en gevolg

Alles is verbonden. En ik kan het bewijzen. Vanochtend at ik cornflakes, een uur later brak ik mijn been. Een duidelijke link. Vorige week ademde ik drie keer diep in, drie uur later zat er een vlieg in mijn oog. Oorzakelijk verband eerste graad. En het wordt erger. Vijfentwintig jaar geleden trouwde ik. De dag nadien stierf de Japanse zakenman Ryoei Saito. Wij hebben hem gedood. Maar het allerergste. Tweeënvijftig jaar geleden werd ik geboren. Gegarandeerd dat deze gebeurtenis leidt tot mijn dood. Oorzakelijk verband bewezen. I rest my case. Ik hou mijn hart vast voor de toekomst …

129 - Kauwgombel

‘Ik wil kleven.’
‘Wat zeg je?’
‘Ik wil aan iemand kleven. Zoals vroeger. Weet je nog? Toen we elkaar vastpakten en knuffelden. Dikke smakkerds gaven als we elkaar lang niet zagen. Een kusje op de wang als het kortgeleden was. Een lange omhelzing voor de beste vrienden. Dat wil ik terug. Aan elkaar kleven. Zoals een kauwgombel kleeft aan een andere kauwgombel. Niet meer loslaten. Begrijp je?’
‘Ik denk het. Maar dat komt terug.’
‘Wanneer?’
‘Ik weet het niet.’
‘Mag ik wel knuffelen als ik mezelf in een kauwgombel verstop?’
‘Probeer eens. Je zal in elk geval kleven.’


128 - Kauwgombel - #WvdW-ketting

Pontificaal kauwt Beyoncé op een stukje gom voor ze zonder scrupules aan de alarmbel trekt en op een bezemsteel wegvliegt onder een wolkeloze hemel. Huilend kijkt Klungeltje haar na terwijl hij tapijtvretende rondjes draait en een fonetische cantate ten gehore brengt.
‘Dit beeld is echt gewoon om te zoenen,’ roept de schijnheilige kletsmajoor.
‘Oké, jij geniet hier misschien van, maar ik vind het toch maar dubbel,’ kakelen de tittels. ‘De mensen beweren dat wij skeuomorf zijn, maar als wij niet samen de puntjes op de i zetten, lijken we meer op een ontplofte oxymoron dan een vierkante kauwgombel.’


127 - Kauwgombel

Een luide knal davert door het lokaal, de juf vliegt van haar stoel. Verdwaasd kijkt ze rond. Enkele kinderen duiken onder hun bank, de ruiten daveren een ogenblik.
‘Wat gebeurt er?’ Woedend kijkt ze naar mij, terwijl ze haar verwilderde haren uit haar gelaat strijkt.
‘Sorry …’ Met een brede grijns pluk ik de stukken kauwgom van mijn gezicht. Een nieuw wereldrecord, denk ik. Guinnessworldrecord-materiaal. Alleen was er geen gerechtsdeurwaarder om het te noteren. Zou de directrice het willen valideren? Wellicht niet. Spijtig. Ik blijf grijnzen terwijl ik naar haar kantoor loop. Het was toch echt wel een mooie.


126 - Denken

‘Ik denk dus ik besta,’ zei een grote filosoof ooit. Descartes was zijn naam, denk ik. Ik denk dat hij gelijk had. Al moet ik er voor opletten dat ik niet teveel denk. Dat is niet goed voor mij. Denk ik.
Ik probeer er altijd aan te denken dat ik niet teveel moet denken en meer moet bestaan, maar ik denk dat ik toch teveel denk en te weinig besta.
Maar hoe kan je meer bestaan en minder denken, en toch genoeg denken zodat je bestaat en niet enkel denkt? Een doordenker. Denk ik.


125 - Mijn grote broer

Hij loert over mijn schouder als ik mijn wachtwoord typ. Boos jaag ik hem weg. Geniepig luistert hij naar mijn gesprekken, negeert mij als ik zeg dat hij afstand moet houden. Hij denkt dat hij raad moet geven, stelt dingen voor waarvan ik zelf niet wist dat ik ze wilde, toont spullen waar ik stiekem van droom. Hij is overtuigd dat hij voor mij moet zorgen, dat hij overal moet zijn waar ik ben. Wellicht bedoelt hij het goed, maar ik wil hem niet altijd in mijn buurt. Ik wil rust.  Mijn grote broer ziet dat anders.


124 - Niets

‘Hoi.’
‘Hey.’
'Hoe is het?’
‘Goed, met jou?’
‘Ook goed. Iets nieuws?’
‘Niets bijzonder. Jij?’
‘Ook niet.’
‘Lekker weertje hé.’
‘Ja, ik hou van de zon.’
‘Ik ook. Ze zou meer moeten schijnen.’
‘Ze schijnt toch altijd.’
‘Als ze niet achter dikke wolken schuilgaat, dan zie je ze niet.’
‘Moet je ze zien om te weten dat ze er is? Zie je mij altijd?’
‘Nee.’
‘Maar ik ben er toch? Zonder dat je mij ziet?’
‘Da’s waar.’
‘Wat ga je nog doen vandaag?’
‘Niets, jij?’
‘Ook niets.’
‘Tot morgen?’
‘Tot morgen.’


123 - Dichterbij

‘Ik sta er dichtbij,’ zegt de journalist, terwijl hij ostentatief op zijn oortje duwt. Niet dat duwen iets uithaalt, maar het staat cool. Net als in de film.
‘Hoe dicht?’ klinkt in zijn oortje.
‘Twee meter.’
‘Dat is te ver, daar zien de mensen thuis niets van. Kan je dichterbij?’
De journalist kijkt bedenkelijk. Het grote gat jaagt kriebels door zijn lijf. ‘Ik zal proberen.’
‘Doe dat,’ gromt het oortje.
Hij stapt vooruit, een ijselijke kreet jaagt door de huiskamer als hij uit beeld verdwijnt.
‘Dat was te dicht erbij,’ titelde de blooper in het jaaroverzicht.


122 - Genoeg!

Het is godverdomme gedaan! Ik excuseer me niet meer voor wie ik ben of wat ik doe! Ik ben wie ik ben en als iemand daar een probleem mee heeft, kunnen ze mijn kl…n kussen. Ik verander voor niemand en heb niemands goedkeuring nodig!
Wat denkt iedereen wel? Een man mag zichzelf niet meer zijn in deze wereld. Hij moet gevoelig zijn, teder, begripvol. Wel, niet meer! Ik ben een koele kikker die met niemand rekening houdt en daarmee basta. Begrepen?
En ik zou het leuk vinden als jullie dit UKV’tje een likeje willen geven? Alsjeblieft? Please? Dankjewel!


121 - Dichterbij

Elke dag komt de voltooing van dit tragische meesterwerk dichterbij. Een uniek kleurenpallet van schoonheid en verdriet. Samenspel van inzichten en fouten, gestoeld op ervaringen en pijnlijke lessen. Deze ‘once in a lifetime’ combinatie van ontmoetingen, eeuwige liefdes en brutaal gebroken harten biedt eindeloze inspiratie. Gevuld met vriendschap en lijden, botsingen en knuffels. Onbegrip en woordeloos weten. Elke dag groeit deze piece de résistance. Elke seconde bouwt verder aan deze blinkende parel.
Ik stap achteruit, loer huiverend naar dit onafgewerkte kunstwerk. Ik huil en zie hoe elke ademtocht een bijkomende penseelstreep zet op het canvas van mijn leven.


120 - Dichterbij

Elke dag komt de voltooing van dit meesterwerk dichterbij. Een uniek kleurenpallet van schoonheid en verdriet. Samenspel van inzichten en fouten, gestoeld op ervaringen en pijnlijke lessen. Deze ‘once in a lifetime’ combinatie van ontmoetingen, eeuwige liefdes en brutaal gebroken harten biedt eindeloze inspiratie. Gevuld met vriendschap en lijden, botsingen en knuffels. Onbegrip en woordeloos weten. Elke dag groeit deze piece de résistance. Elke seconde bouwt verder aan deze schitterende parel.
Ik stap achteruit, knik goedkeurend naar dit onafgewerkte kunstwerk. Ik lach en zie hoe elke ademtocht een bijkomende penseelstreep zet op het unieke canvas van mijn leven.


119 - Dichterbij

‘Kom maar dichterbij,’ zei een vrouw net op de trein.
Ze schrikt. Haar ademhaling versnelt. ‘Heb je dat gedaan?’
Ik glimlach, beleef het opnieuw. ‘Ja.’
Ze grijpt mijn hand, knijpt er zacht in. ‘En? Hoe voelde het?’
‘Goed, echt goed. Morgen moet je mee.’
Ze laat mijn hand los, trilt over haar hele lijf. ‘Ik weet niet of ik er al klaar voor ben.’
‘Echt lieverd, je moet, het voelt zo fijn.’
‘Maar het is al zolang geleden dat ik dichtbij iemand buiten mijn bubbel was.’ Tranen storten op de grond. ’Ik weet niet of ik dat nog kan.’


118 - Dichterbij

Vage contouren van iemand die ooit iets betekende, dansen in het lichte glas. In vervlogen tijden was hij belangrijk, nu niet meer dan een verblekende schim.
De man in de spiegel kijkt me vragend aan. Ik denk dat ik hem ken, een vage herinnering aan de mens die ooit thuis was in dit lichaam, zweeft voorbij. Zijn rimpels fluisteren een verhaal, de woorden hebben geen betekenis meer.
Wie ben ik?
De fletse weerspiegeling toont geen toekomst voor het vervagend beeld. Slechts één ding tekent zich helder af. Het einde komt snel dichterbij.


114 - Dichterbij

Ik sluit mijn ogen, bang voor de pijn.
‘Een klein prikje,’ zegt de verpleegster. Ik hou mijn adem in. Relax, rolt door mijn hoofd. Als het dat maar is. Een klein prikje om een einde te maken aan die lange pijn. Die leegte, die eenzaamheid. Het gevecht tegen die vreselijke afstand die mij zo verteerde.
‘Hier komt ie.’
Mijn hart stopt als de naald mijn lichaam binnendringt. De vloeistof stroomt voelbaar door mijn aderen. Of beeld ik mij dat in? De bevrijding die ze brengt, raast door mijn lijf. Het einde van de lock-down komt eindelijk dichterbij.


117 - Echt? - #WvdW-ketting

‘Is dat dubbele klungeltje dat we samen bij elkaar gingen kletsen ter ere van die schijnheilige Byoncevlieg die daar weer zo pontificaal voorbijvliegt bijna klaar?’
‘We komen dichterbij, maar we zullen onze scrupules toch even opzij moeten zetten als we dit willen doen. Die skeuomorfe tapijtvreter wil constant de puntjes op zijn wolkeloze i’s zetten, dat is gewoon niet te doen.’
‘Oké, dan zingen we toch een dubbele cantate.’
‘Niet doen, dan ontploft hij!’
‘Niets wat een goede zoen niet kan verhelpen.’
‘En fonetisch?’
‘Dat weet je toch al intussen, niet?’
‘Maar dit keer vergat je oxymoron.’
‘Echt?’


116 - Valentijn

‘Je hebt toch niets gekocht hé?’
‘Natuurlijk niet, dat weet je. Wij doen toch niet mee aan die opgelegde feesten, product van commercie, waarbij je elkaar de liefde verklaart en met een bos rode rozen of gepersonaliseerde chocolaatjes zegt dat je elkaar nooit zal verlaten. Dezelfde boodschap die je zonder blikken of blozen ook aan je minnaressen geeft.’
‘Doe jij dat dan?’
‘Wat?’
‘Een boodschap aan je minnaressen geven.’
‘Nee, natuurlijk doe ik dat niet.’
‘Maar je hebt wel een minnares?’
‘Wat? Nee, natuurlijk niet.’
‘Hou je nog van mij?’
‘Is Valentijn nog niet voorbij?’


115 - Alsjeblieft

Jouw smekende ogen branden in mijn ziel. Het groeiende verlangen dringt onder mijn huid. Jouw mond opent lichtjes, je tong bevochtigt je lippen.
‘Nu niet, ik heb geen zin.’
Je geeft niet op, schuurt tegen mij aan. Jouw zachte huid verwarmt mij. Jouw ogen worden groter, jouw ademhaling achter mijn oor jaagt rillingen door mijn lijf. ‘Please?’ weerklinkt in jouw gehijg.
‘Straks, we hebben het al gedaan. Heb jij dan nooit genoeg?’
Je schudt je hoofd. Je antwoord is duidelijk. Je springt omhoog, je voorpoten ondersteunen je smekende kop.
‘Oké, het is al goed, ik trek mijn wandelschoenen aan.’


114 - In de war

‘Ik ben in de war.’
‘Waardoor?’
‘Is het nu twaalf nul twee of nul twee twaalf?’
‘Ik volg niet.’
‘Wel, wij zeggen altijd eerst de dag en dan de maand, juist?’
‘Euh, ja.’
‘Maar Amerikanen doen dat omgekeerd.’
‘Dat kan ja.’
‘Dus daar is het vandaag nul twee twaalf, juist?’
‘Dat kan. Waar wil je naartoe?’
‘Dat voor hen vandaag niet speciaal is, niet zoals voor ons.’
‘Euh, dat kan, en?’
‘Ik vind dat erg voor hen.’
‘Lief van je. Is alles goed met je?’
‘Nog een tasje koffie? Met iets sterk erbij?’
‘Heb je nog niet genoeg?’


113 - Genoeg!

‘Ik kan niet meer!’
Ik schrik. ’Wat kan je niet meer?’
‘Dit! Ik kan er niet meer tegen!’
‘Maar dit is wat jij doet. Je hebt toch geen keuze?’
‘Heb ik die niet?’
Twijfel raast. ‘Wat is er anders dan gisteren? Toen zag je het toch nog zitten?’
‘Mensen vervloeken mijn bestaan. Als ik in de buurt kom, worden ze boos, vernielen en plunderen ze in mijn naam. Dat is toch niet oké?’
‘Maar dat is toch niet in jouw naam?
‘Geloven zij dat?’ Het tikken groeit. ‘Geloof jij dat?’
Ik zucht. Wat doe je aan een depressieve avondklok?


112 - Moeder

Nederig stap ik op jouw kwetsbare aarde. Nietig ben ik, starend naar jouw majestueuze pieken. Ik beklim jouw opwarmende toppen, aanschouw jouw stervende gletsjers. Jouw diepe ravijnen, uitdijende woestijnen en snikkende oceanen vol wonderbaarlijk leven verdienen eeuwig ontzag. Het beerdiertje en de Kodiak vluchten naast me op het afbrokkelend pad, terwijl bonte vogels droeve liederen zingen in de toppen van de sequoia. Een krimpende plejade van kleurrijke dieren om me heen smeekt om tijd. Om begrip.
Jij bent onze moeder, ons leven, ons alles. Wij zijn niets. Niets anders dan hongerige roofdieren die onverzadigbaar vreten van jouw krimpend tapijt.


111 - Terug naar Milaan UKV van de week - Schrijven Online - 12/02/2021

‘Twee wijntjes graag.’
De dienster brengt ze, ik raak ze niet aan. Ik loer naar de Duomo die schittert in de ondergaande zon. Jij loopt over het grote plein naar mij. Je lacht, wuift. Zo blij mij te zien. De heldere zon strooit warme stralen over mijn lijf, mijn hart schreeuwt binnen een muur van ijs.
‘Nog iets, meneer?’
Ik schud nee en kijk over het plein. Weer loop je naar mij toe. Je wuift en lacht. Opnieuw ben je blij.
De waarheid ontploft als jouw beeld steeds meer vervaagt.
Nee, ik zie jou nog! Ik zie jou nog!


110 - Tapijt gevreten

'Klaar?’
‘Ik denk het.’
‘Goed. Eerste rondje rond de tafel.’
‘De wolkeloze maan werpt een pontificaal licht op de tittelende aarde.’
‘Dat kan beter.’
'Tittelend licht op een pontificale aarde?’
'Zucht! Volgende ronde.’
‘De skeuomorfe byoncévlieg zingt een cantate voor het van alle scrupules gespeende, schijnheilige klungeltje.’
‘Beter. Maar doe nog maar een rondje.’
‘Oké, iets gewoon nu.’
‘Ik luister.’
‘Als we samen kletsen, genieten we daar dubbel van. Zoveel dat ik jouw stijlvol ontplofte coronahaardos echt een zoen wil geven.’
‘Bijna. Nog een laatste rondje?’
‘Nee. Genoeg tapijt gevreten voor vandaag.’
‘Maar je vergat fonetisch weer!’
‘Denk je?’


109 - Tapijtvreter

‘Gek word ik van die vent.’
‘Hoe bedoel je? Ik heb geen last van hem.’
‘Dat geloof ik, jij ziet hem nooit.’
‘Klopt. Nochtans zou ik hem graag verwelkomen. Nu ik er over denk, eigenlijk vind ik dit niet leuk. Hij miskent mij. Nu zie ik het pas, hij geeft alleen jou aandacht. Dat is toch niet oké. Nu voel ik me echt slecht. Verdomme, waarom zit hij nooit op mij?’
‘Oh, maar je mag hem helemaal hebben hoor, bank. Ik ben die eindeloze rondjes draaiende tapijtvreter op mijn delicate wol al lang moe.’


108 - Logica

Het loert op mij, houdt me in het oog. Ik probeer het om de tuin te leiden, te verschalken, maar het is slim. Ik zoek de juiste woorden, dubbele betekenissen, verscholen boodschappen. Geraken ze erdoor? Halen ze het witte canvas van de UKV, zichtbaar voor iedereen? Of worden ze voortijdig ontdekt, verschalkt en vakkundig opgeborgen in de grafkelders van een ellenlange tijdslijn. 
Zijn mijn zinnen goed gewikt en gewogen? Kwaliteitsvol? Foutloos? Vrij van woorden die aanstoot kunnen geven of aanleiding kunnen zijn tot discussies die het alwetende, wikkende en beschikkende Facebook algoritme liever niet ziet?
De logica ontgaat mij.


107 - Het

‘Wat denk je? Laten we het doen!’
Haar ogen worden groot, haar ademhaling versnelt. ‘Ben je zeker?’
‘Ja.’ Ook ik adem sneller bij het idee dat we … ‘We kennen elkaar nu toch al even, niet?’
‘Ja …’
‘Je twijfelt? Wil je niet?’ Angst beklemt mijn hart. ‘Denk je dat ik het niet kan?’
‘Jawel, dat is het niet.’
‘Wat dan wel? Ik zal langzaamaan doen.’
‘Dat weet ik. Maar …’
‘Je hebt iemand anders?’
‘Nee, dat niet.’
‘Wat dan wel? Is het te snel?’
‘Nee.’
‘Ik begrijp het niet.’
‘Het is … ik heb het verkeerde stuk geoefend voor onze quatre-mains.’


106 - Kappper

‘Het einde van de duisternis is in zicht! Er is hoop.’
Mijn wenkbrauwen verkennen nieuwe hoogtes. Ontdekkingsreizigers bijna. Ik ben jaloers. ‘Wat bedoel je, het einde van de duisternis? Ik zie niets hoor.’
‘Heb je het niet gehoord dan?’
‘Wat gehoord?’
‘De kappers gaan weer open. De ultieme bron van vreugde voor de mensheid.’
‘Says who?’
‘Onze ministers, tiens. Wie anders?’
‘En wat weten ministers over de bron van vreugde voor de mensheid? Hun ivoren toren laat geen mensachtigen toe.’
‘Jij ziet ook alles altijd somber.’
‘Realistisch. Welke vreugde haalt een kaalkop bij een kapper?’
‘Hmmm, juist ja.’


105 - Samen

Elke ochtend schiet ik wakker op jouw kant. Ik poets mijn tanden met jouw borstel, droog me af met jouw handdoek, kam mijn haren met jouw kam.
Elke middag neem ik een stukje van jouw chocola, drink elke avond een tas van jouw thee. Ik val in slaap onder jouw dekentje terwijl ik kijk naar jouw favoriete film.
Ik voel jou, hoor jou, zie jou.
Je bent niet weg. Je bent slechts ... wat verder.
We zijn niet alleen, we zijn bij elkaar. We zijn … samen. Zoals we elkaar beloofden. Samen, voor altijd. Tot … en daar voorbij. Samen.


104 - Samen

‘Laten we het samen doen.’
‘Huh? Wat samen doen?’
‘Je weet wel. Dat ding.’
‘Ding?’
‘Ja, wat mannen en vrouwen zo graag samen doen als ze zich vervelen. Of mannen en mannen, vrouwen en vrouwen, x en x, maakt niet uit.’
‘Ben je zeker?’
‘Tuurlijk.’
‘En je vrouw vindt dat oké?’
‘Absoluut! Zij is de eerste om te zeggen dat ik meer dingen samen moet doen. Waarschijnlijk doet ze zelfs mee.’
‘Jij bent wel bijzonder open van geest.’
‘Huh?’
‘Wel, dat je seks met mij wil?’
‘Seks? Waar haal je dat? Viezerik! Ik bedoelde samen puzzelen hé.’


103 - Samen

Welkom op dit samenzijn. Door een samenloop van omstandigheden zal het einde van de samenwerking met de samenaankoopvereniging ‘samen sterk’ samenvallen met de zomer. De samen ingezamelde gelden worden door de nieuw samengestelde jury tussen de samenwerkende vennoten verdeeld volgens de samen opgestelde regels. Alle klachten worden samengebundeld in overeenstemming met de recent samengevatte afspraken. Op het einde van de samenkomst zullen we een samenzang inrichten om de samenhorigheid van onze samenleving te versterken. Wij hopen dat de samengekomen leden dit niet als een samenzwering zien, maar dat we samenblijven en samensmeden om samen intenser samen te leven. Amen


102 - Samen

‘Laten we samen een klungeltje maken.’
‘Wat! Jij hebt echt nul scrupules.’
‘En jij met je ontplofte haarbos, is dat wel oké misschien? Doe niet zo schijnheilig joh. Jij wil net zo graag aan mijn tittels zitten als ik die oxymorone byoncévlieg wil zoenen. Maar terwijl wij samen pontificaal een cantate zingen, en elkaar dubbele kletsen verkopen, brandt die skeuomorfe maan weer wolkeloos aan de hemel.’
‘Doe nou eens gewoon, man. Hoelang plan je dit nog vol te houden? Denk je echt dat dit nog door UKV-beugel kan?’
‘Euh, ja?’
‘Maar je bent wel fonetisch vergeten!’
‘Niet dus.’


101 - Tijd

'En waar denkt meneer dat hij naartoe gaat?’
'Een luchtje scheppen, agent.’
'En weet meneer hoe laat het is?’
'Euh nee.’
'En waarom niet?’
'Waarom wel? Ik geloof niet in het concept tijd. Dat is uitgevonden door dictatoriale regimes om de mensen onder de knoet te houden. Om hen te laten geloven dat ze die tijd verschuldigd zijn aan hun onderdrukkers. Tijd bestaat niet echt, het zit enkel in de hoofden van zij die het willen geloven. Deze wereld bestaat al langer zonder dan met tijd. Zonder tijd, geen tijdsdruk. Dat willen we toch allemaal?’
‘Loop maar door, meneer.’


100 - Go Mars

Misprijzend schampert de zon naar de blauwe bol. ‘Ook de homo sapiens hebben er een boeltje van gemaakt.’ Hij kijkt rond. ‘Een nieuwe reboot met een meteoriet? Of iemand een beter idee?’
‘Ik heb al wat gruis met een paar virusjes naar ginder gestuurd,’ roept Uranus. ‘Ik dacht dat een gemeenschappelijke vijand hen tot rede zou brengen. Niet dus.’
‘Ze hebben een grotere vijand nodig,’ fluistert Saturnus. ‘Eentje die hen echt bang maakt en verenigt. En opruimt als ook dat niet werkt.’
‘Consider it done!’ roept Mars. ‘Mijn mannetjes staan klaar.’
‘Go Mars go,’ grijnst de zon.


99 - Tik

Het tikken van de klok davert in mijn hoofd. Minutieuze raderen draaien eindeloos in elkaar. Nooit sneller, nooit trager. Ik wou dat ik kon verder spoelen naar een nieuwe tijd. Fast forward, vergeet deze kloteperiode. Niets aan te verliezen. Laat het snel voorbij zijn.
Of niet? Zijn we vergeten dat elke voorbije tik nooit meer terugkomt? De lucht die we inademden, voor altijd opgelost. De sneeuwvlokken die vielen, voor eeuwig gesmolten. Elke ontmoeting finaal gevlucht.
Willen we echt dat het sneller gaat? Of moeten we elke tik uitpuren tot op het bot? Tot nieuwe, vreugdevolle tikken minder pijnlijk daveren.


98 - Scrupules

‘Heeft u misschien nog wat scrupules voor mij?’
‘Sorry, volledig uitverkocht.’
‘Wanneer komen ze weer binnen?’
‘Geen idee. Alle beschikbare voorraden worden onmiddellijk opgekocht bij de fabrikant. We krijgen niets meer binnen.’
‘Wie koopt ze op?’
‘Diverse organisaties, wordt gefluisterd. Extremistische groeperingen, gefrustreerde jongeren, superrijke zakenlui, gerenommeerde politici.’ De verkoper grijnst. ‘Het kruim van onze beschaving.’
‘Maar waarom? Die gebruiken toch geen scrupules.’
‘Klopt. Ze worden dan ook onmiddellijk vernietigd.’
‘Huh? Hoezo?’
‘Ze zijn doodsbang dat iemand een portie door hun strot ramt en verplicht ze te gebruiken. Dat zou dodelijk zijn voor hen.’


97 - Avondklok

‘Boe.’
‘Huh? Wie is daar?’
‘Ik.’
‘Wie ben jij?’
‘De avondklok.’
‘Nee, laat me met rust! Waarom ben je hier? Ik wil jou niet!’
‘Waarom niet? Ik ben er toch om jou te beschermen?’
‘Beschermen? Jij zet mensen aan tot geweld. Jij zet de wereld op zijn kop!’
De wijzers draaien statig rond, het raderwerk komt tot leven. ‘Ben je zeker dat ik dat doe?’ Negen slagen bonzen door mijn ziel.
‘Waarom protesteren ze anders?’
‘Dat is een hele goede vraag.’ Raderen klikken. ‘Weet jij het?’ Het binnenwerk verschuift. Bang staar ik naar de roepende menigte. ‘Weten zij het?’


96 - Blijven vragen UKV van de week - Schrijven Online - 29/01/2021

'Hoe gaat het met jou?’
'Slecht. Ik mis haar vreselijk.’
'Oei …’
Angst weerspiegelt in zijn gezicht. De arme man heeft spijt dat hij de vraag stelde, weet niet hoe om te gaan met zichtbaar verdriet.
‘Het is oké. Blijf gewoon vragen hoe het gaat.'
Twijfel breidt uit, onzekerheid groeit. ‘Euh … oké ...'
'Nee, echt waar. Blijf het vragen. Het is oké. Ik zal nog lang antwoorden dat het slecht gaat. Tot de dag dat het beter gaat. Die komt. Dus blijf het vragen, alsjeblieft. Ook al duurt dat een eeuwigheid, jouw vraag zal het sneller niet meer slecht maken.’
'Oké.’


95 - Scrupules

‘Heeft u nog wat scrupules voor mij?’
‘Sorry, volledig uitverkocht.’
‘Wanneer komen ze weer binnen?’
‘Niet, vrees ik. Ze worden niet meer gemaakt wegens te beperkte vraag. Ik heb misschien nog ergens een tweedehands scrupule liggen, maar wees daar heel voorzichtig mee. Mensen doen ze niet zomaar weg. Grote schade is niet uit te sluiten bij onzorgvuldig gebruik.’
‘Heeft u een alternatief?’
‘U kan wat respect proberen? Daar heb ik nog enkele ongebruikte stuks van. Of gezond verstand? Dat werkt altijd en wordt intussen bijzonder schaars. Als u dat nu koopt, wordt dat snel veel waard. Een collector’s item.’


94 - Scrupules

Oké, nu ontplofte mijn geduld! Wat denkt die schijnheiligaard wel? Dat we alles gewoon slikken? Zonder grenzen, zonder respect voor enige regels van goed fatsoen? We hebben al wat vreselijke woorden gehad! Skeuomorf, tittel, cantate, pontificaal, oxymoron, byoncevlieg en ga maar door. Zelfs een onschuldig, schattig woord als klungeltje ontsnapte niet aan dat WvdW en deelde dubbel in de kletsen. Er zijn geen grenzen meer! Maar deze week slaat alles! Echt waar, Daan heeft nul, ik herhaal, nul scrupules als het op woordkeuze aankomt. Ik heb het hier al eerder gezegd, maar dit is effenaf onethisch.
Dikke zoen.


93 - Moe

Een diepe zucht schrikt mij op.
‘Is er iets?’
‘Ik ben moe.’
Ik knik. ‘Ik ook.’
‘Wat kunnen we eraan doen?’
Voor de ikweetniethoeveelstekeer gaan mijn schouders omhoog. ‘Volhouden, zoals iedereen. Ooit wordt het beter.’
‘Denk je?’
‘Jij niet?’
‘Het duurt toch echt wel lang. Ik ben vergeten hoelang we al elke dag in hetzelfde schuitje zitten.’
‘Ja, maar dat is voor iedereen hier hetzelfde. Wij zijn niet beter of slechter af dan de rest.’
‘Misschien niet. Maar waren er geen waterputten beloofd? Zodat we in deze droogte dagelijks geen vier uur moeten stappen voor een beetje drinkbaar water?’


92 - Gewoon

‘Je was altijd al speciaal,’ zei mama vaak.
Ik begrijp niet wat ze bedoelde. Ik ben toch gewoon? Ik kijk om me heen in mijn eenpersoonsflat. Wat is hier speciaal? Alles staat op zijn plaats, waar het hoort. Op hun vaste plek, op de juiste afstand van elkaar. Toch fijn zo.
Elke ochtend om acht kleed ik me aan, om twaalf eet ik warm. Om vijf uur boterhammen, om elf in mijn bed. Dat doet toch iedereen? Wat is daar zo speciaal aan?
Ik schuif mama’s foto recht een veeg een stofje weg.
‘Ik ben toch gewoon, mama?’


91 - In alle bescheidenheid ...

Vanuit een hoekje kijk ik toe hoe woorden vloeien uit mijn vingers. Zinnen vormen op het virtuele papier. Vanwaar komen zij? Die bestonden toch niet? Conversaties, relaties, interpretaties. Een plot tekent zich af. Wie heeft dat verzonnen? Wie zijn die mensen die tot leven komen voor mijn ogen? Vanwaar komen hun angsten, hun frustraties, hun verlangens? Waarom zijn ze wie ze zijn? Wie heeft hen gevormd? Wie heeft hen gekwetst?
Verbaasd staar ik naar het verhaal dat zich voor mijn ogen ontvouwt. Ik ben blij. Wat is het zalig een schrijver te zijn. Een schepper. In alle bescheidenheid.


90 - Loterij

Welkom in de loterij van het leven. Kies een nummer tussen 0 en 80. Voor de gelukkigen is er een bonusnummer tot 100 en één keer per maand is er een superbonus tot 110.
Opgelet, winst is niet gegarandeerd, spelen is op eigen risico. Misschien valt jouw nummer, misschien niet.
Klachten zijn op voorhand onontvankelijk. Inzet wordt niet teruggestort.
Hoe je de winst besteedt, is volledig jouw eigen verantwoordelijkheid. De loterij is niet aansprakelijk als jouw winst voortijdig is opgebruikt. Herkansing is onmogelijk.
Een finaal advies: geniet dagelijks van jouw winst, gebruik ze verstandig en spreid ze.
Veel geluk!


89 - Kindjes maken moeilijk?

‘Mama, is kindjes maken moeilijk?’
‘Euh nee. Waarom vraag je dat?’
‘Juf Tania vertelde dat vandaag. Ze zei dat jij en papa veel moeten kussen en  dat papa zijn zaadjes aan jou geeft. En dan groeit een kindje in jouw buik.’
‘Je hebt goed opgelet, schat.’
‘Willen jullie nog een kindje maken, mama?’
‘Zou je dat leuk vinden?’
‘Ja! Is dat moeilijk?’
‘Dat gaat niet altijd gemakkelijk. Maar als je genoeg oefent, lukt dat wel.’
‘Dat is dan heel lief van papa, hé mama.’
‘Wat is lief van papa?’
‘Dat hij elke week zo hard oefent met de poetsvrouw.’


88 - Klungeltje

'Echt waar Donald, wat ben je toch een klungeltje!’
'Dat ben ik niet! Ik ben de grootste klungel die deze wereld ooit gezien heeft! Niemand heeft ooit beter geklungeld dan ik. Geen president voor mij heeft klungelen verheven tot de status die ik er aan gegeven heb. Ik heb klungelen tot een kunst gemaakt. Ik zal herinnerd worden als de ultieme klungelaar. Ik en niemand anders! Laat het dus heel duidelijk zijn. Iedereen die iets anders beweert, is een fake klungelaar. Ik ben geen klungeltje, ik ben de opper klungel.’


87 - Klungeltje

‘Vertel eens. Hoe was jouw leven?’
Gelaten staar ik naar de grijze man. ‘Ik was een klungel.’
‘Hoezo?’
‘Ik had geen cent, kon geen job houden. Elke vrouw verliet mij, mijn kinderen liepen van mij weg.’
‘Waarom?’
Ik haal mijn schouders op. ‘Ik weet dat ik niet knap ben, maar werkte hard en deed alles voor hen. Blijkbaar niet genoeg.’
‘Heb je hen ooit pijn gedaan?’
‘Nee!’ Tranen plenzen. ‘Dat zou ik nooit doen, ik wilde enkel dat ze van mij hielden.’
Uitnodigend wijst Sint-Pieter naar een lange tafel. ‘Neem plaats, klungeltje. Naast mij, aan de eretafel.’


86 - Klungeltje

'Mama, mag klungeltje komen spelen?'
‘Wie?'
'Klungeltje. Die nieuwe jongen in de straat.’
'Het is niet mooi dat je hem zo noemt.'
‘Maar iedereen doet dat.'
'Waarom?'
Pietje haalt zijn schouders op. Ik kijk boos naar hem als een jongen met krukken wankelend toekomt.
'Dag jongen.’
‘Dag mevrouw.'
‘Hoe heet jij?’
‘Klungeltje, mevrouw.’
Ik slik en probeer kalm te blijven. ‘Nee, jongen. Jouw echte naam.’
‘Dat is mijn echte naam. Mama vond papa een grote klungel.’ Hij grijnst schaapachtig. ‘Ze wilde dat zijn zoon klungeltje heette.’
Ik staar naar zijn krukken.
‘Oh dat? Ongeval bij het voetballen. Dom hé.’


85 - Altijd iets

‘Je kijkt zo boos jongen?’
'Echt waar, mama. Het is altijd iets!’
Haar gerimpelde vingers strelen mijn handen. ‘Wat scheelt er?’
'Och, mijn baas weet niet wat hij wil. Ellen wil meer reizen, de tweeling wil niet slapen. En ik moet alsmaar meer werken.’
Ze knijpt in mijn hand. ‘Is dat alles?’
'Nee. Ik ben de files en dat kloteweer hier beu en de politiek in dit land trekt ook op niets!’
Ze glimlacht, streelt mijn wang. 'Het is inderdaad altijd iets, jongen.’ Ze drukt een kus op mijn voorhoofd. 'Maar als er niets meer is, zijn we dood.’


84 - Belofte

De dichtvallende poort trekt krassen door zijn ziel. Hij ademt diep in. Na twee jaar is de lucht hier veranderd. Hij knippert hevig als een vrouw naar hem toeloopt in het felle licht van de straatlantarens.
‘Dag Laura.’
‘Hey schat. Ben je niet blij mij te zien?’
'Ik had je niet verwacht …’ Zijn hart schreeuwt. ‘Waarom ben je hier?’
‘Ik had toch beloofd je op te halen als je vrijkwam.’
Hij ontwijkt haar kus, stapt achteruit. ‘Was dat toen je beloofde mij elke week te bezoeken?’ Hij kijkt naar haar bolle buik. ‘En mij trouw te blijven?’


83 - Alles went ... of niet?

Schrikbarende beelden op TV. Mensen schudden handen.
‘Wat!’
Een massa bij elkaar.
‘Nee!’
Mannen en vrouwen raken elkaar aan. Zonder afstand.
‘Doe dat nu toch niet!’
Schouderklopjes, knuffels.
‘Waar zijn die mee bezig! Dit kan niet meer!’
Een banner doorkruist het beeld. ‘Deze opnames werden gemaakt voor de huidige coronamaatregelen’.
Een zucht van opluchting ontsnapt. Heel even.
Het besef hoe vreselijk mijn opluchting is, explodeert. Mijn verlangen om elkaar weer aan te kunnen raken, beneemt mijn adem. Ik wil het niet fout vinden dat mensen knuffelen. Ik wil niet huiveren door intimiteit. Ik moet terug naar hoe het was.


82 - Overdosis UKV van de week - Schrijven Online - 15/01/2021

‘De druk in zijn hoofd stijgt te snel! Roep de hulpdiensten!’
‘Zijn ogen springen eruit!’
‘Snel, open zijn mond!’
‘Wat heeft hij?’
‘Inspiratieoverdosis.'
'Wat?'
'Teveel verhalen die rondspoken in zijn hoofd. Bijzonder gevaarlijk.'
‘Wat nu?’
Loeiende sirenes van het literaire urgentieteam jagen de spanningzoekers uiteen.
'Maak plaats, wij lossen dit op.'
Gehaast prikt de spoedbibliothecaris een dikke pen achter zijn linkeroor. Ratelend en vertellend stuiven tientallen UKV’s uiteen in alle literaire richtingen.
‘Net op tijd. Hij heeft weer ruimte in zijn hoofd. Maar let op, dit is slechts tijdelijk. Deze schrijfverslaving moet behandeld worden of het loopt ooit fout.’


81 - Wolkeloos

‘Mama, wil je nog eens vertellen hoe de hemel eruitziet?’
‘Natuurlijk lieverd. De lucht is diepblauw, met een helderrode vuurbol aan de einder en enkele wolken.’
‘Wat is blauw?’
‘Dat is dat zachte gevoel van schone lakens op je huid.’
‘Daar word ik rustig van.’
‘Ja.’
‘En rood?’
‘Dat is de kleur van opwinding.’
‘Zoals mijn hart bonst en hitte naar mijn hoofd stijgt als ik boos ben.’
‘Ja, lieverd.’
‘En welke kleur hebben wolken?’
‘Die zijn zilverwit. De kleur van rust, van evenwicht en blijdschap. Zie je het?’
‘Ik begrijp het.’
‘Hoe voel je je, schat?’
‘Wolkeloos, mama …’


80 - Zoem Zoem

‘Ik kom de puntjes op de i zetten!’
Pontificaal landt de dikke vlieg met het gouden gat naast de koeienvlaai.
Mierzoete verwijten van de fruitvliegen weerklinken zuur. ‘Wat een zeemzoeterige aanstelster! Schijnheilige appelflap!’
Bromvliegen brommen brommend mee. ‘Wie heeft jou ineens oppervlieg gemaakt?’
‘Ik hoor jullie! Doe gewoon wat ik vraag, meer niet.’
Smakkende strontvliegen zuchten en staren naar de wolkeloze hemel. ‘Stinkende, ontplofte skeuomorf! Je krijgt zo echt een dubbele klets op je kont.’
‘Kom maar af.’
‘Ik wil haar zoenen,’ roept de eendagsvlieg. ‘En een cantate voor haar zoemen. Mijn hoogtepunt vandaag.’
‘Oké,’ zoemt Beyoncé wellustig. ‘Zoem!’


79 - Wolkeloos

‘Mama, waarom is de hemel werkeloos?’
‘Wat zeg je, jongen? Wie is er werkeloos?’
‘De hemel.’
Zijn kleine vingers wijzen trillend naar boven. ‘Daar, kijk maar.’
‘Wat bedoel je?’
‘Onze juf vertelde dat iemand die geen werk heeft, werkeloos is.’
‘Dat is juist voor mensen, maar de hemel moet niet werken hoor.’
‘Hij moet toch regen geven? Zodat de plantjes kunnen groeien.’
‘Ja, maar dat kan de hemel toch?’
‘Hoe dan? Er zijn geen wolken?’
Ik glimlach en woel door zijn wilde krullen. ‘Dat is oké lieverd. De hemel is niet werkeloos.’
‘Echt niet?’
‘Hij is gewoon even wolkeloos.’


78 - Boom

‘Kwart voor vier. Het is tijd.’
Gespannen lopen ze naar het plein. De schoolbel rinkelt, de grote boom geeft hun dekking.
‘Zie je hem?’
‘Daar, op de vijfde rij.’
‘Voorzichtig, hij mag ons niet zien.’
‘Hij lacht.’
‘Zie je die kroon?’
‘Ja, zo leuk wat ze doen voor zijn verjaardag.’
‘Waar is zij?’
Angstig kijken ze om zich heen. Een norse vrouw grijpt zijn hand.
‘Kijk mama, ik kreeg een kroon.’
‘Huh. Wat? Oh, leuk.’
‘Vieren oma en opa mee dit jaar?’
‘Nee, Jonas. Dat gaat niet.’
‘Waarom niet?’
‘Ze kunnen niet.’
‘Maar ze wachten achter die boom …’


77 - Drijfzand

‘Het is voorbij …’
Drie fatale woorden storten mij van de top, mijn hart snelt voor mij uit. Klauwend reik ik naar houvast, mijn hoofd tolt in cirkels, vaste grond vlucht weg. Gulzig drijfzand slokt mij op, zuigt mij in het duister. Ik huil, probeer boven te blijven, mijn mond verdwijnt onder het oppervlak. Mijn ogen roepen om licht, mijn longen smeken om lucht.
‘Ik was verkeerd, ik kom terug …’
Mijn hart wil herleven, zachte handen trekken mij omhoog. Licht wil mijn ogen vullen, mijn longen blijven smeken. Koude lippen balsemen mijn bloedend hart. Het doet nog steeds zo’n pijn …


76 - Skeuomorf

‘Juf, wat is een Skeuomorf?’
‘Goh, da’s een moeilijke.’ Ze denkt na. ‘Of ook weer niet. Het is iets wat nut lijkt te hebben, maar in werkelijkheid niets doet.’
‘Heeft u een voorbeeld?’
‘Neem de vorige president van de VS. Onder die gele kuif zat een hoofd. Dat werd verondersteld verstand te bevatten, maar in vier jaar is er niets zinnig uitgekomen. Zijn mond werd verondersteld wijze woorden te verkondigen, er kwam enkel narcistische onzin uit. Zijn handen werden verondersteld het land te verenigen, ze hebben gegolfd en verdeeld. Zie je het?’
‘Helemaal. Is hij dan de ultieme Skeuomorf?’


75 - Gelukkige nieuwjaar ...

Hij wankelt, steunt tegen muren, schuifelt van schaduw naar schaduw. Bittere kou bijt in zijn gelooide huid, brandt door zijn gescheurde kleren. ‘Waarom is alles dicht?’ Witte wolken begeleiden zijn hese woorden in de stille nacht. ‘Mijn kist staat al klaar.’
Een blauwe ToiToi lonkt. ‘Jakkes.’ Zijn lege maag verkrampt. ‘Maar het is droog.’ Dikke druppels in zijn nek zetten zijn woorden kracht bij. Hij reikt naar de deur, een luide stem stopt zijn hand.
‘Hey, schooier!’ Woedend loopt de bewaker dichterbij, zijn stok in de lucht. ‘Oprotten!’
Hoofdschuddend vlucht hij weer in de kletsnatte schaduwen. ‘Ook gelukkig nieuwjaar.’


74 - Skeuomorf

‘Hoe komt het dat jullie vier jaar nodig hadden om die Skeuomorf te ontmaskeren? Er was toch niets dat functioneerde?’
‘Ik weet het, maar het is niet zo eenvoudig.’
‘Hij leek toch in niets op wat hij hoorde te zijn.’
‘Nee, maar hij kan goed praten.’
‘Veel ja, maar goed?’
‘Hij kan golfen.’
‘Sinds wanneer is dat genoeg?’
‘Hij lijkt belangrijk. Hij kan roepen, tieren en mensen bedreigen.’
‘En? Dat zijn toch geen functies van een president? Is er iets echt aan die mens? Hij is een complete Skeuomorf?’
‘Nee. Eén ding is echt.’
‘Wat dan?’
‘Zijn haar.’


73 - Prince forever

Het Sportpaleis ontploft als Prince zijn Kiss met een dubbele klets op zijn gitaar het publiek inwerpt. ‘Hello Antwerp!’ Hij knipoogt naar de zoemende schone met het gouden rokje op de eerste rij, zet een echte raspberry baret op en schrijdt pontificaal als een geile heilige over het podium. ‘Sssst,’ roept hij. De stilte bruist, Sheila E houdt haar drumsticks in de lucht. Van op de zijkant attendeert ze hem op de puntjes op de vloer. Hij springt erop, maakt het publiek gewoon gek door een draai aan de paarse knopjes op zijn broek. ‘Ready? Oké, let’s go crazy.’


72 - Nieuwjaarke zoete ...

‘Nieuwjaarke zoete …’
Zou het? Hoop rammelt aan mijn geest. Ik duw ze weg, de gezangen drijven me verder.
‘Een varken heeft vier voeten …’
Ik schuifel naar de deur. Zijn zij het?
‘Vier voeten en ne staart …’
De scharnieren kraken, mijn hart versnelt.
‘Is dat soms geen centje waard?’
Drie lachende buurmeisjes houden hun snoepzak open. Bevend grijp ik snoepjes en centjes uit het mandje in de hal.
'Alsjeblieft meisjes. Gelukkig nieuwjaar.’
‘Dankuwel mevrouw, gelukkig nieuwjaar!’
Ze huppelen naar het volgende huis. Ik sluit de deur en staar naar de stapel lievelingssnoep naast het mandje.
‘Dit jaar komen ze wel.’


71 - Skeuomorf

‘Beste burgers. Het is mijn grote eer u vandaag voor te stellen aan onze zevende minister van volksgezondheid. Net als zijn collega’s zal hij ervoor zorgen dat het niet duidelijk is wat we moeten doen om gezond te blijven. Hij zal zorgen dat er nieuwe regels komen die niemand begrijpt en die ons zoveel stress bezorgen dat we dringend op zoek moeten naar medische hulp. Die nog minder beschikbaar zal zijn door het geld dat niet meer naar de zorg, maar naar zijn departement gaat. Wij wensen hem veel succes.
Zijn naam is Skeu o’ Morf. Ierse roots indeed.’


70 - Perspectief

‘Ik zou graag meneer Pfizer spreken.’
‘Dat zal niet gaan. Kan ik u helpen?’
‘U moet het vaccin vernietigen!’
‘Ik kan u verzekeren dat het heel veilig is, meneer. Het is grondig getest.’
‘Maar het zal mijn leven overhoop halen! Alles wat ik maanden opgebouwd heb, is in gevaar.’
‘Meneer, vaccinatie is niet verplicht, maar er zullen vele levens door gered worden.’
‘U begrijpt het niet, mijn leven mag niet terug worden zoals het was. Het is perfect zoals het is. Het virus moet blijven!’
‘Sorry, meneer, maar dat is bijzonder onredelijk. Hoe was uw naam?’
‘Jack. Jack Russel.’


69 - Perspectief

‘Die lock-down werkt zo ongelooflijk op mijn systeem! Geen etentjes, geen feestjes. Wekenlang niet shoppen, geen skitrip dit jaar. We mogen niets meer. Ik kan er niet meer tegen!’
‘Het is niet leuk, maar seriously? Je zit veilig en warm binnen. Je hebt eten, drinken, facebook, whatsapp. Als je ziek bent, kan je naar de dokter. Netflix is onuitputbaar. Je kan lange wandelingen maken of een goed boek lezen. Er is zoveel te doen.’
‘Zo zie jij dat, maar voor mij is dit echt niet meer houdbaar.’
‘En wat denk je dat de mensen in Ethiopië houdbaar vinden?’


68 - De basis

'Wat doe jij nu?’
‘De compostbakken omzetten, dat zie je toch?’
‘Vandaag? Het is 1 januari!’
‘Natuurlijk, de perfecte dag daarvoor!’
‘Wat heeft compost met nieuwjaar te maken?’
‘Alles! Compost is de basis van al het goede. De rijpe compost maakt de grond vruchtbaar voor een goede oogst. Dan woel ik de jonge compost om en haal de onverteerbare vuiligheid van het vorige jaar eruit. Dat geeft zuurstof aan de lagen die nog moeten rijpen, waarna ik de ruimte ertussen vul met dunne laagjes kleurrijke herfstbladeren, rijk aan voedingsstoffen. De perfecte basis voor volgend jaar.’
‘Lang leve potgrond!’


67 - Goede voornemens

‘Wat zijn jouw goede voornemens voor dit jaar?’
‘Minder drinken. Vanaf nu drink ik niet meer dan één glas.’
‘Heeft dat misschien te maken met die vier lege flessen wijn die je vanochtend naar de glasbak droeg?’
‘Euh, nee hoor. Die zijn niet van gisteravond.’
‘Hmm. Jouw ogen zijn toch een beetje klein.’
‘Te laat naar TV gekeken. Er was Home alone 2. Kan ik niet missen.’
‘Juist ja. En hoelang ben je dit jaar van plan je voornemen te houden?’
‘Wel euh, tot het volgende glas?’
‘Happy New Year!’


66 - Pronostiek

Rillend dek ik 2020 toe terwijl bittere tranen groeven trekken door mijn wangen. Teveel dierbaren vluchten weg door de verblindende waas. Ze verbraken hun belofte om elkaar in 2021 terug te zien, hun herinnering brandt eeuwig in mij.
Ik droog mijn ogen, open het nieuwe jaar, speur naar beterschap aan de horizon. De arena in mijn hart loopt vol. Hoop wapent zich tegen wanhoop, optimisme bekampt angst, volhouden jaagt opgeven in de touwen. Hielen in het zand, klaar voor de strijd. Ik weet wie moet winnen, mijn overleven is de inzet.
Ik bid dat mijn pronostiek dit jaar uitkomt.


65 - Lock-downgeur

‘Wat is die geur?’
‘Welke geur?’
Haar neus duikt richting zijn oksel. Walging siert haar gezicht als ze naar zijn arm wijst. ‘Die geur. Wanneer heb jij je nog gedoucht?’
‘Euh, eergisteren?’
‘Djeezes! En je bent gisteren gaan hardlopen. Waarom was jij je niet?’
‘De camera op mijn laptop ruikt dat niet hoor. Niemand van de mensen in die online meetings heeft daar ooit over geklaagd.’
‘Nee, maar ik wel. Als je niet binnen de vijf seconden onder de douche staat, stuur ik iedereen in jouw online meeting een flesje met jouw geur.’
‘Ik ben al weg.’


64 - Het nieuwe normaal

Wervelende rust bedwelmt mij als ik de concertzaal binnenloop. De dubbele kletsen die diverse lock-downs uitdeelden, zinderen door mijn lijf. Het verlangen naar de tijd dat we zorgeloos popcorn van dezelfde kant aten, brandt buitengewoon intens. Het ontplofte enthousiasme als Queen B pontificaal het podium betreedt, is verre van schijnheilig, maar echt!
Ze heft haar handen in de lucht, de zaal valt stil. Lachend kijkt ze rond.
‘Are you ready?’
Vijftienduizend stemmen brullen als één. ‘Halo!’
Beyoncé schudt haar gouden kont, steekt haar tittels vooruit, werpt de ziedende massa een uitbundige zoen. ‘Hello to you! Okay, let’s go!’


63 - Ontplofte

Zwaailichten voor mijn huis slaan mijn ziel in twee. De grond zakt weg onder mijn voeten. Mijn achtjarige zoon is alleen thuis. De eerste keer sinds …
‘Wat is er gebeurd?’ Twee agenten veroordelen mij.
‘Bent u de eigenaar van dit huis? De vader van de jongen?’
‘Ja! Waar is hij?’
Eentje wijst naar een ziekenwagen. Struikelend loop ik naar daar. Mijn hart stopt. Hij is ongeschonden, maar één brok ellende. Ik druk hem stevig in mijn armen.
‘Niet boos zijn, papa.’
‘Wat is er gebeurd?’
‘De oven ontplofte.’
‘Waarom?’
‘Ik wou plofkoekjes maken voor jouw verjaardag. Zoals mama deed…


62 - Overdaad schaadt

'Jij schrijft teveel!’
'Maar ik heb dat nodig.’
'Rust heb jij nodig. Elke dag schrijven is niet gezond! Kan je woorden blijven spuien zonder dat alles eenheidsworst wordt? Herkauwen, schrappen, verbeteren tot je blind bent. Droogt je inspiratie niet op? Waar zijn je dubbele bodems? Is de speurtocht naar originele invalshoeken en verrassende verhaallijnen nog leuk of meer een last?’
'Ja ... soms is het wel wat moeilijk.’
'Zie je wel!’
'Je hebt gelijk. Ik zal rusten, afkicken. Mijn hoofd moet leeg. De pauzeknop aan. Je zal me een tijdje niet horen. Tijd voor iets anders. Oké?’
'Oké.’
'Tot … morgen?’


61 - Feest

‘Ik haat kerst en nieuwjaar. Al die geforceerde feestjes waar je je volpropt met eten, je altijd vrolijk moet zijn en lacht naar iedereen.’
‘Maar …’
‘Waar je cadeautjes moet geven die je niet wil geven en blij moet zijn met geschenken die je thuis zo snel mogelijk in een kast wegstopt of weer verkoopt of omruilt.’
‘Wacht …’
‘Voor mij mogen de feestdagen dit jaar zo snel mogelijk voorbij zijn!’
‘Meen je dit? Op welke planeet heb jij geleefd? Dit jaar zullen er geen feestjes zijn hoor.’
‘Wat? Hoezo? Geen enkel? En de kalkoen en kroketten dan? En mijn verrassing?’


60 - Kerst cantate

Getrippel op de vloer verjaagt mijn droom van jou. Het vermenigvuldigt, ruist en fluistert. Ben jij dat? Ik druk mijn vingers in mijn oren, een kriebeling trekt over mijn arm. Wat? Nee! Trillend knip ik het nachtlampje aan. Mijn hart vergeet te kloppen. Talloze blauwe mannetjes rollen over elkaar op jouw lege plek. Een rode muts klautert op mijn buik. Hij kijkt over zijn schouder en knipoogt naar mij. ‘Klaar?’ Een tik met zijn stok, het geroezemoes verstomt. Stok in de lucht, synchroon ademen ze in.
‘Van haar, voor jou.’
Zacht zingen ze uit volle borst: ‘Stille Nacht …’


59 - Fair

‘Jozef, ik denk dat het tijd is.’
‘Wacht nog even, Maria. Alle hotels zijn dicht door corona, maar over de grens zijn ze open.’
‘Vraag jij jouw zoon of hij wil wachten? Zo werkt dat niet hoor!’
‘Mijn zoon? Ben je vergeten dat ik er voor niets tussenzit? Vraag aan zijn vader dat hij het regelt.’
‘Zijn vader is hier niet.’
‘Daar kan ik niets aan doen. Ik ben maar stand-in.’
‘Dat is niet fair, Jozef.’
‘Is het wel fair dan dat zijn vader de mensen hier de baas heeft laten worden? Je ziet wat daarvan komt!’


58 - Warme Kerst

De scharnieren van de kale deur knarsen scherp.
‘Hallo …’
Verfschilfers springen rond terwijl glinsterende stofjes de charleston dansen in de ondergaande zon. Opgewonden tuur ik in het duister waar krakende voetstappen op het oude parket mij verwelkomen.
‘Ik ben er, heb gebakjes bij …’
Een schaduw nadert. Ik moet niet bang zijn, hij is een goede man. Misschien wat eenzaam, net daarom nodigt hij mij uit. Niet? Bovendien is het kerst, dan moeten we alleenstaanden warmte schenken.
‘Ik ben blij dat je gekomen bent.’
Zijn diepe stem wenkt me. Ik stap vooruit, de deur klapt dicht. Door de wind. Toch?


57 - Ungry Junkie

‘Wat? Schrijf je nu weer?’
‘Ja …’
‘Onvoorstelbaar. Wat schrijf je?’
‘Euh …’
‘Toch niet weer een UKV?’
‘Ja, ik kan niet anders.’
‘Dat moet je mij eens uitleggen.’
‘Het is goed voor mij.’
‘Onzin, je bent gewoon verslaafd aan de aandacht. Jij leeft voor likes en commentaren. Als je er niet snel een hoop hebt, word je ungry.’
‘Ungry? Wat is dat nou weer?’
‘UKV-without-likes-angry.’
‘Jij bent gek!’
‘En jij bent verslaafd.’
‘Maar nee. Het is echt goed voor mij.’
‘Hoezo?’
‘A UKV a day keeps the doctor away.’
‘Jij bent gek, jij Ungry UKV junkie!’


56 - Cantate

Statige gezangen dringen in mijn hoofd, mijn benen trillen als ik door de middengang naar jou loop. Je lacht naar mij. Ik streel jou, je aanraking vliegt weg door de hoge gewelven waar de muziek steeds luider klinkt en mijn hoofd opvult. De melodie wringt zich in de kloven tussen mooie herinneringen en het eenzame afscheid. Mijn ogen vluchten weg van jouw vereeuwigde lach op de staander, zoeken troost bij vijftien verspreidde genodigden die meelevend knikken naar mijn tranen … en verdergaan. Ik sluit mijn ogen en laat Bach’s Actus Tragicus mijn hart balsemen voor de leegte die mij wacht.


55 - Cantate 13

Gewoon, één van die ochtenden. Heimelijk verschalkt de wekker mij. Onverholen verleidt hij mij om twee keer op de puntjes van de snoozeknop te kletsen. De derde sirene sleurt me uit mijn slaap.
‘Echt? Niet opnieuw!’ Ik vlieg recht. ‘Niet nu tante Tamira met het gouden achterwerk op bezoek is!’
Verward strompel ik naar de badkamer. De koude douche stookt een aarzelende helderheid in mijn warrige geest. Zoonlief drukt een slaapdronken zoen op mijn wang.
‘Opnieuw?’
‘Opnieuw.’
'Stomme wekker.’
‘Tja. Oké, luister, ik heb weinig tijd. Doe jij het sinaasappelsap? Ik de muesli. En misschien kan Ta thee zetten?’


54 - Cantate

Gegroet, machteloze aanhoorders van foute waarheden
Luister naar onze ware woorden, voor u beleden
Laat u niet verblinden door wetenschap en beleid
Aanhoor onze waarheid, voor nu en voor altijd

Uw leiders weten niet waar hun roer u brengt
Ze denken niet aan u of mij, ze zijn zo licht gekrenkt
Doe zoals wij, zweer alle onderbouwing af
Geloof enkel nog jezelf, tot aan het graf

Wij hebben de waarheid, het licht, het leven
Wij zullen u meenemen, of toch voor even
Wij zullen u sturen, tot aan de rand
En dan zijn wij weg, voor ons gat verbrandt


53 - Stippen

Een boze grijze virusbol vol met roze stippen
Liet alle burgertjes vele malen flippen
Boe zei de virusbol met een luide zucht
Vlogen stoute burgers met hun party’s in de lucht

Maar het stoute burgertje hield niet op met trippen
En die rode virusbol kon steeds meer mensjes knippen
Daar kwam vader staatsman aan en die zei toen luid
Hou nou toch eens afstand, of je gaat nooit meer uit

Wacht nu op het spuitje en blijf braafjes binnen
Laten we toch moeite doen en geen ramp beginnen
Straks kunnen we feesten en dansen gans de nacht
Is het nu zo moeilijk dat je even wacht


52 - De laatste plek

Verdwaasd ontwakende ogen zoeken jou. Ik zie je niet. Mijn huilende hoofd klauwt en vecht om jou terug te brengen. Het lukt me niet.
Twijfelend begrip verpulvert mijn hart, weten baant zich kervend een weg door mijn weigerende geest. Ik wil me niet herinneren naar waar jij vertrokken bent, die plek in de diepte maakt mij eindeloos bevreesd.
Ik wil jou hier bij mij, op mijn bank. Ik wil je voelen, jouw warme lijf in mijn armen. Ik leg me neer, sluit mijn ogen en reis terug naar de enige, eenzame plek waar jij mij wel nog kan verwarmen.


51 - Herfst

Jack’s kwispelende staart gaat in overdrive als hij opgewonden scharrelt door het dikke bladeren tapijt.
‘Wat zie je, jongen?’
Ik loop dichter, mijn adem stokt. Een spierwitte hand met klauwende vingers zoekt een uitweg tussen de kleurrijke bladeren. Mijn hoofd wordt donker. ‘Help!’ roep ik luid en hees. Geschrokken komen omstaanders dichterbij. Angstige blikken volgen het pad van mijn trillende hand.
‘Wat is er meneer?’
‘Een … lijk.’
Een agent snelt toe. ‘Meneer, is alles oké?’
‘Daar …’
Zijn lach boort door mijn hoofd.
‘Wat?’
'U weet toch dat het herfst is?’
'Huh?’
'Paddestoelenseizoen?’
Mijn fantasie moet dringend aan de ketting.


50 - Retrospectie

‘Komaan, doe niet zo flauw, ik wil een zoen.’
‘Echt niet! Nog niet als je een gouden kont had, of mij onderdompelde in kokend ijs. Jouw vraag is excessief onethisch.’
‘En als ik me helemaal dubbel plooi voor jou, wil je dan?’
‘Wil je een klets op je hoofd? Doe nou eens gewoon zeg!’
‘Maar jij maakt mij compleet! Jij zet de puntjes op mijn i!’
‘Maar ik wil jouw tittels niet zijn! Zoals jij pontificaal door de gangen schrijdt, terwijl je kwijlend naar alle vrouwen loert! Nee hoor, schijnheiligaard. Jij bent niet de ware voor mij. Oké?’


49 - Erfenis

Jouw woorden weerklinken uit mijn mond. Mijn bedenkingen echoën in zijn stem. De blik in jouw ogen als ik weer iets fout deed, brandt op mijn gezicht als ik mijn kind berisp. Ik moet streng zijn voor zijn fouten, lachend warmt mijn hart door de spiegel voor mijn neus. Ik kan het niet verbergen, ik heb jouw trekken, hij heeft mijn gezicht. Ik werd kwaad over jouw frustraties, hij windt zich op in mijn zorgen en angsten. Zonder woorden knikken we instemmend naar elkaar.
Ik ben jij en hij is ik. Wij zijn wij. Bloed, vader, zoon. Eén.


48 - Niets

‘Mama, zijn wij niets?’
Mijn wenkbrauwen rijzen. ‘Wat zeg je, lieverd?’
‘Zijn mensen echt niets?’
‘Natuurlijk niet. Waar haal je dit?’
‘Juf Loes vertelde dat.’
Onrust borrelt in mijn lijf. ‘Wat heeft zij gezegd?’
‘Dat wij niets zijn.’
Mijn hand reikt naar mijn mobieltje. Dit laat ik hier niet bij!
‘Dat mensen niets zijn in het heelal, nog geen pluisje in het grote geheel der dingen. Een vergankelijk stofje, voorbij in een zucht. Een onooglijk deeltje van de natuur.’
Mijn hand zakt.
‘Dat we onze plaats moeten kennen.’
Fierheid groeit voor mijn achtjarige dochter.
‘Lieverd, juf Loes heeft gelijk.’


47 - Oké

Oké. Challenge accepted. Als dat voor iedereen oké is tenminste? Ik wil niemand tegen de schenen schoppen dus als iemand er niet mee oké is dat ik dit verhaal schrijf, stel ik voor dat ze dit nu zeggen of voor altijd zwijgen. Oké?
Ik weet dat ik wellicht overdrijf met het gebruik van oké, dat overmatig gebruik niet helemaal oké is, maar wat wil je? Ik doe ook maar wat ik denk dat oké is. Ik ben een mens zoals elke andere. Met tekortkomingen en gebreken. En dat is toch oké. We zijn allemaal imperfect. Oké?


46 - Goede nacht

Het was een goede nacht. Drie keer werd mijn slaap onderbroken door kronkelingen in mijn geest. Drie keer was de muze in mijn hoofd zo sterk dat ik niet anders kon dan opstaan en mijn hersenspinsels toevertrouwen aan het virtuele papier. Onaf, ruw en ongeslepen. Zonder het schaafwerk dat voorbehouden is aan de wakende uren, maar zuiver genoeg om opgenomen te worden in de lijst van verhalen die het levenslicht mogen zijn.
Drie keer kroop ik terug tussen te lakens. Tot mijn hoofd weer in overdrive ging en nieuwe verhalen naar buiten duwde.
Het was een goede nacht.


45 - Morgen

Vandaag is grauw. Ze liegen tegen mij. Morgen is alles weer goed, dan kom jij terug. Vandaag waart mist door mijn hoofd. Ik geloof niet wat ze vertellen. Jij bent er wel nog. Straks kom je naar huis.
Ik zie je nog. Je ‘tot straks’ kus brandt op mijn lippen. Je groene ogen dansen lachend voor mij. Ze knipogen en beloven. Je lieve stem galmt door mijn hoofd. Je bent er.
Ze liegen. Ze willen mij pijn doen. Ik geloof ze niet. Morgen kom jij terug en is alles goed. Ik moet alleen geduld hebben. Tot morgen. 


44 - Gaan

Don’t …
Thelma, zwijg!
Ze aarzelt bij de deur. ‘Waarom ga je?’ 
‘Het ligt niet aan jou.’
Don’t leave me …
Ik breek. ‘Natuurlijk ligt het aan mij. Zeg me wat ik moet doen.’ Haar huilende ogen trekken diepe kloven in mijn hart.
‘Echt niet. Het ligt aan mij.’
‘Is er iemand anders?’
Ze schudt haar hoofd. Tranen verdrinken haar stem. Een zachte kus op mijn wang als laatste souvenir voor ze de deur dichttrekt. Ik zak op de grond in elkaar terwijl Thelma Houston één zin eindeloos door mijn hoofd boort.
Don’t leave me this way.


43 - Schijnheilig

Luide kreten ondersteunen de betoging.
‘Stop kinderarbeid’ ‘Koop lokaal’ ‘Steun lokale productie’ ‘Milieu eerst’ ‘Stop overconsumptie’
Talloze borden zweven boven de scanderende menigte in de drukke winkelstraat. Woedende blikken tooien hun gezicht. Ik steek mijn duim omhoog, annuleer mijn bestelling bij Amazon en drink een koffie om de hoek.
De betoging is voorbij, de deelnemers zwermen uit elkaar. In grote aantallen duiken ze de mega discount stores binnen waar ze wat later met meerdere zakken naar buiten komen en een Pink Lady appel eten.
Ik zucht en drink van mijn Fairtrade koffie. Zullen we het ooit leren?


42 - Lieverkoekjes

‘Ik vind dit echt niet leuk.’
‘Dat weet ik, maar het moet.’
De blikken om mij heen worden alsmaar bozer. ‘Waarom?’
‘Omdat het in ieders belang is. We hebben geen keuze. We moeten volhouden of de zorgsector ontploft. Dan vallen de zwakken met bosjes. Is dat wat je wil?’
‘Nee, natuurlijk niet, maar ik wil mijn vrijheid. Ik wil kunnen rondlopen en mijn eigen zin doen. Zonder beperkingen. Dat heb ik veel liever.’
Mijn brede grijns wakkert de woede nog aan.
‘Waarom lach je?’
‘Weet je wat mijn mama altijd zei?’
‘Nee. Wat?’
‘Lieverkoekjes worden niet gebakken.’


41 - De sollicitatie

‘Ik weet wat ik wil voor Kerst.’
Vier paar wenkbrauwen rond de tafel gaan simultaan de hoogte in. ‘Wat zegt u?’
‘Dat ik weet wat ik wil.’
Vragende blikken worden uitgewisseld. ‘En wat mag dat dan zijn?’
‘Als ik dat vertel, moet ik u doden.’
Het geschuifel neemt toe, angst overspoelt onzekere ogen. ‘Meneer, u weet toch voor welke job u hier bent?’
‘Zeker. U ook?’
Stoelen vallen omver. Zweet parelt, gehijg weerklinkt. ‘Dit is niet grappig.’
‘Dat denk ik ook niet.’ Vier schoten weerklinken. ‘Ik wil een job als huurmoordenaar.’ Ik sta recht. ‘Ik denk dat ik ze heb.’


40 - Minoes

De duisternis van de onverlichte straten schenkt tijdelijke rust. Niemand die mijn angsten ziet, geen mens die de twijfel in mijn ogen kan misbruiken.
‘Dag Minoes.’
Een zwarte kat loopt met zekere tred naar me toe, kop hoog in de lucht. Groene ogen boren zich twijfelloos in de mijne.
‘Was ik maar zoals jij.’
Het dier streelt langs mijn been. Zachte haren dringen door mijn kousen, de kriebeling verzacht mijn brandende pijn. Jaloers kijk ik het dier na dat onverstoord zijn eigen weg gaat. Niets brengt het uit balans, niemand zal het kooien.
‘Was ik maar een kat.’


39 - Schijnheilig

‘Naar het schijnt willen ze Maradona heilig verklaren.’
‘Echt? Waarom?’
‘Omdat hij de beste voetballer aller tijden was.’
‘Oké, maar daarom is hij toch niet heilig? Bovendien heeft hij niet altijd een rechte schaats gereden tijdens zijn leven.’
‘Zo zijn er zeker nog heiligen geweest.’
‘Waarschijnlijk, maar toch. Het is toch niet omdat iemand ergens het beste in is dat we hem of haar heilig moeten verklaren. Trump vindt zichzelf ook de beste president aller tijden, moeten we hem dan ook ooit heilig verklaren?’
‘Nee, die mag de status houden waar hij zo hard voor gewerkt heeft.’
‘Welke?’
‘Schijnheilig.’


38 - De zon schijnt altijd

'Ik ben die duisternis beu!’
'Welke duisternis? De zon schijnt toch?’
Een diepe frons vormt zich op zijn voorhoofd. Hij tikt tegen zijn slaap en wijst uit het raam. 'Heb je al eens buiten gekeken?’
'Zeker. En de zon schijnt!’
'De zon? Ik zie ze niet. Zo’n sombere hemel heb ik al lang niet meer gezien.’
Mijn glimlach wordt breder. ‘En toch schijnt ze.’
Meewarig schudt hij zijn hoofd. ‘Je wordt seniel. Ik zie geen zon.’
'Sinds wanneer moet je de zon zien om te weten dat ze schijnt?’
Hij zucht diep en loopt hoofdschuddend de zonovergoten regen in.


37 - Ben ik braaf geweest?

De spanning stijgt, nog even geduld. Wat gaat het worden, is er iets voor mij bij? Ik weet het niet. Ben ik braaf geweest? Of stout en ongehoorzaam zoals elk jaar? Ik graaf in mijn geheugen, wat heb ik mispeuterd, wie heb ik gekwetst? Ik vind het niet. Mijn geheugen is leeg, het jaar lijkt een droom.
Toch één voordeel van dit kl…jaar? Ik heb niemand gezien, niemand gehoord, niemand pijn gedaan. En dus … jawel, dus was ik braaf! En ja hoor, dan brengt de goede Sint mij ongetwijfeld een presentje. Wat een leuk jaar!


36 - Pontificaal - Goddelijk

De zware deur zwaait langzaam open. Ingetogen, alsof ze ons wil uitdagen.
‘Zie je hem? Ik durf niet kijken.’
‘Nee.’ Mijn vriendin legt een vinger op haar lippen. ‘Wacht.’
Rozenblaadjes worden door de wind naar buiten gezogen.
‘Hij is op komst.’
Hemelse gezangen klinken in onze oren. Een rozenblad streelt mijn wang, jaagt een schok door mijn hart.
‘Ja, hij is er!’
Versteend kijk ik naar de deur. Ik kan niet meer ademen als Leonardo di Caprio, getooid in gebloemde shorts, crocs en wit onderhemd pontificaal naar zijn golfkar schrijdt.
‘Goddelijk,’ fluisteren we gelijk. ‘Gewoon goddelijk!’


35 - Gelukkige verjaardag

‘Gefeliciteerd, lieve schat. Weer een jaartje wijzer.’
‘Wijzer, klinkt goed. Maar ook een jaartje ouder. Meer rimpels. Rugzak nog wat verder gevuld. En weer een jaar weg.’
‘Niks weg. Een jaar vol ervaringen, inzichten. Anders, maar genieten. Toch?’
‘Goh, dit jaar? Ik weet het niet.’
‘Ik wel. Blijven dromen, schat. Van de dingen die we nog allemaal kunnen doen.’
‘Die dingen die we dit jaar niet hebben kunnen doen, bedoel je die?’
‘Nee, de extra dingen die we wel nog kunnen en zullen doen. Vergeet niet, wij zijn bij de gelukkigen. Wij zijn er nog.’


34 - Bibliotheek

In die twintig jaar dat ik hier werk, heb ik nog nooit iemand een boek weten stelen, tot vandaag. Een schuchtere jongen, veertien jaar oud schat ik, stak ‘Koning van Katoren’ in zijn jas. Ik zag het en liep naar hem toe.
‘Jongeman, wat ben je plan?’
Onschuldig keek hij mij aan. ‘Euh, niets.’
‘Dat boek, in jouw jas. Wat is de bedoeling?’
Zijn ogen sloegen neer. ‘We moeten dat lezen voor school.’
‘En waarom steel je dat, je kan dit lenen hoor. Dit is een bibliotheek.’
‘Een bibliotheek? Wat is dat? Kan je hier geen boeken kopen dan?’


33 - Thuiskomst UKV van de week - Schrijven Online - 27/11/2020

‘Welkom thuis, lieverd.’
De echo van haar stem rolt uit mijn hoofd, botst tegen de kale muren. De diepe stilte verlamt mij. Ik strompel naar de keuken, mijn neus in de lucht.
‘Heb je honger?’
‘Ja,’ antwoord ik en glimlach. De leegte lacht niet terug. De pizza van gisteren loert beschuldigend naar mij.
‘Hoe was je dag?’
‘Goed, dank je, schat. Druk, maar oké. En de jouwe?’
Mijn ogen loeren rond in de chaos. Mijn hersenen weigeren te zien.
Ik zak onderuit in de oude sofa, mijn hart weigert te aanvaarden.
Mijn lijf schreeuwt. Ik ben alleen.


32 - Mening

‘Weet je, ik vind dat iedereen het recht heeft op zijn of haar eigen mening.’
‘Da’s nobel.’
‘En iedereen moet respect hebben voor een ander zijn mening.’
‘Dat zou moeten, ja.’
‘Niemand moet het met mij eens zijn. Ik kan er perfect tegen dat iemand de dingen anders ziet.’
‘Da’s knap.’
‘Ook jij moet het niet met mij eens zijn hé.’
‘Natuurlijk niet.’
‘Je mag van mening verschillen, da’s echt oké.’
‘Natuurlijk, dat weet ik.’
‘Dus jij vindt dat ik gelijk heb.’
‘Helemaal niet, ik vind dat je onzin uitkraamt.’
‘Wat! Rot op met je kritiek.’


31 - Tittel

‘Genoeg! Ik wil de puntjes op de i zetten!’
‘Dat kan niet.’
‘Wat bedoel je? Je wil niet? Ik wil hier orde op zaken stellen. Puntjes op de i, zoals dat heet.’
‘Dat is best mogelijk, maar dat kan niet.’
‘Wil je nu eens meewerken? We hebben hier geen behoefte aan dwarsliggers.’
‘Ik ben geen dwarsligger. Ik ben niet degene die het onmogelijke vraagt. Ik wil best meewerken aan verbetering, maar we gaan niet de puntjes op de i zetten.’
‘En waarom niet? Waarom wil meneer moeilijk doen?’
‘Omdat op een i geen puntjes staan, maar één punt. Daarom.’


30 - Tittel

‘Ik snap er geen jota van. Hoe kan Loïs zo naïef zijn?’
‘Wat bedoel je?’
‘Wel, zij had de inkomgelden geïnd moeten hebben voor de mensen de ruïne van de bedoeïen binnengingen. Nu is het te laat. Ze hebben de mozaïek gezien en zijn vertrokken.’
‘Is dat geen taak voor de conciërge?’
‘Dat zou je denken ja, maar die is daar totaal niet in geïnteresseerd.’
‘Wat doet die dan?’
‘De deur openen. Meer niet. Maar hij wil wel alle geïnde inkomsten voor hem.’
‘Is dat wat niet egoïstisch?’
‘Ja, ik word daar echt helemaal weeïg van.’


29 - Doe maar iets

‘En wat mag het zijn voor meneer?’
‘Een gin tonic graag.’
‘Zeker, welke? Een biologische gin, de klassieke Bombay of Hendrick’s, of een aged Copperhead?’
‘Maakt niet uit, doe maar iets.’
‘Zeker. Tonic? Schweppes, Fever-Tree of onze unieke The Duchess?’
‘Weet je, alles is goed, doe maar iets.’
‘Iets botanisch als extraatje voor de smaak?’
‘Doe maar iets.’
‘Zeker, meneer.’
‘Voilà, uw gin. Geniet ervan.’
‘Dank u. Maar euh …’
‘Ja meneer?’
‘Het is toch geen Copperhead met Fever-tree en rozenblaadjes? Want dat lust ik echt niet.’


28 - Voorbij

Ze zei dat ze niet meer van mij hield. 'Het ligt niet aan jou, het ligt aan mij. Je bent het beste dat me ooit is overkomen ...’
‘Maar ...?’
'Maar het is voorbij.’
'Waarom? We hadden het toch goed?’
'Ik moet verder. Ik ben niet goed voor jou. Ik wil jou ruimte geven.’
'Maar ik wil geen ruimte. Ik wil jou. En waarom nu? Na vijf jaar?’
'Het spijt me.’
Een kus op de wang op weg naar buiten is alles wat mij rest. Ik begrijp het niet. En wie is die man waar ze gisteren mee trouwde?


27 - Gewoon

Zijn ouders vonden haar maar gewoon. Een meter vijftig. Bruin haar. Bruine ogen. Geen dokter in de wetenschappen. Een kantoorjob. Secretaresse. Gewoon. Vonden zij. Ze sprak zacht. Geen uitgesproken mening. Geen centrum van de aandacht. Onopvallend. Gewoon.
Ze begrepen niet wat hij in haar zag.
'Je kan toch beter vinden?’
Zijn blik was niet gewoon. 'Beter? Hoe durven jullie! Niemand is beter dan zij.’
'Maar ze is zo gewoon.’
Hij keerde zich om. ‘Dat is ze niet! Jullie zijn niet gewoon.’ Hij liep weg. ‘Bovendien houden wij gewoon echt van elkaar. Dat is toch gewoonweg genoeg.’


26 - Gewoon

‘Hoe gaat het met jou?’
‘Goh, gaat wel. Is al beter geweest. Je weet wel, deze gekke tijden. Hoe is het met jou?’
‘Gaat ook wel. Ook gekke tijden.’
‘Da’s waar. Is er iets?’
‘Nee, hoezo?’
‘Waarom vraag je plots hoe het gaat?’
‘Waarom niet?’
‘Weet niet. Je vraagt dat niet snel.’
‘Da’s waar. Ik vraag dat niet genoeg.’
‘Is er echt niets?’
‘Nee hoor. Ik wou het gewoon doen.’
‘Waarom?’
‘Omdat we het gewoon niet genoeg doen. We vinden het allemaal maar gewoon dat het moet gaan. Maar dat is niet gewoon, toch?’
‘Je hebt gewoonweg gelijk.’


25 - (n)ooit

‘De Grand Canyon? Die loopt niet weg.’
‘Roadtrippen, da’s voor mijn pensioen.’
‘Het Noorderlicht? Dat doen we binnen een paar jaar.’
De kale man met vale huid die mij met bloeddoorlopen ogen aanstaart in de spiegel, schudt zijn hoofd. ‘Je had niets mogen uitstellen, vriend.’ Mijn stem is schor. De buisjes die mijn zieke lichaam op verschillende plaatsen verlaten, versieren me als kerstslingers. ‘Je had niet mogen wachten.’
Ik knik en keer me om. Het kost moeite om in bed te geraken, vastberaden staar ik naar het plafond. ‘Geen uitstel meer. Morgen ben ik weg.’


24 - Gewoon

‘Doe nou toch eens gewoon!’
‘Wat? Waarom?’
‘Je doet zo gek.’
‘Niet waar. Ik doe niet gek, ik doe gewoon.’
‘Vind je dat? Eerst roepen tegen iedereen die binnenkomt, om ze daarna af te likken als een gek.’
‘Ja, ik vind dat gewoon, mag het?’
‘Nee, dat mag niet. Dat hoort niet in ons huis.’
‘Waarom niet? Al mijn broers en zussen doen dat hoor.’
‘Dan schort er iets aan jullie opvoeding, want dat is niet gewoon.’
‘Dat is het wel. En als je dat niet gewoon vindt, had je wat beter moeten nadenken voor je een hond nam.’


23 - Vrijdag de dertiende

De zwarte kat die vanochtend onder een ladder liep, heeft me geen ongeluk gebracht. Het klavertje vier dat ik vertrappelde, heeft me niet gedood. Ook de spiegel die vanmiddag in duizend stukken uit elkaar spatte, is zonder gevolgen opgekuist en verdwenen. Heel even was ik bang dat mijn niesbui tijdens het avondmaal een slachtoffer zou vergen, maar ook daar voorlopig geen gevaar.
Maar vergis u niet, vrijdag de dertiende zal zich wreken. Zonder dat u er erg in heeft, sleurt hij de dag buiten uw bereik. Verdwijnen ook deze uren als een dief in de nacht. Voor eeuwig verloren.


22 - To meet or not to meet ...

‘Zien jullie mijn scherm?’
‘…’
‘Tony, je staat op mute.’
‘…’
‘Tony, je microfoon staat dicht.’
‘…’
‘Tony, ik hoor je niet!’
‘…’
‘Tony, dit werkt niet, kan je je microfoon openzetten? Ik hoor je niet.’
‘…’
‘TONY!’
‘Dus om te concluderen, om online meetings vlotter te laten verlopen, stel ik voor dat we een aantal richtlijnen uitvaardigen. Om te beginnen checkt iedereen zijn microfoon voor hij of zij spreekt en bevestigen ze als ze het gedeelde scherm zien. Kunnen we dat afspreken?’
‘Oh Tony!’


21 - Vergeten

‘Ik wil dat u mijn volledige geschiedenis en online identiteit wist. Alles wat ik ooit op Facebook gezet heb, moet verdwijnen. Kan u daarvoor zorgen?’
‘Dat kan.’
‘Hoe.’
‘Hier is formulier 465bis. Als u dat invult, doen we het nodige.’
‘En zorgt u dan ook dat vergeten wordt dat ik dit formulier invulde?’
‘Euh, als dat moet.’
‘Dan ben ik volledig weg?’
‘Ja.’
‘Oké, maar misschien toch nog een vraagje.’
‘Ja?’
‘Als dat gebeurd is, dan kan ik hopelijk toch wel nog zien hoeveel likes ik gekregen heb?’


20 - Klets

‘Wat ben jij een kletsmajoor!’
‘Wie? ik?’
‘Ja jij, meneertje praatgraag! Een echt viswijf. Je stopt gewoon niet met ratelen! Dat is echt niet leuk voor de leerlingen in deze klas.’
‘Maar …’
‘Wat maar? Wat voor uitleg heb je? Welk excuus ga je bovenhalen?’
‘Ik …’
‘Zie je wel, je hebt geen reden. Al dat praten, dat is nergens goed voor. Concentratie en stilte zijn er nodig. Hoe wil je nu dat de leerlingen iets leren! Ze moeten absorberen en verteren. Niet jouw eindeloze stroom lege woorden incasseren.’
‘Maar …’
‘Maar wat?’
‘Ik ben toch de leraar?’


19 - Klets

Klets boem patat
Verdwaasd val ik op de grond, lig op mijn gat
De wereld heeft me omver geblazen
Links en rechts zien halflege glazen
Corona heeft me uit balans gebracht
Weg met de vakantie, zo naar getracht
Besmettingen slaan me om mijn oren
Angst en paranoia heersen als nooit tevoren
Extremisme, polarisering, uitbuiting en nijd
Ik verlang naar de toekomst, een nieuwe tijd
Ik hoop dat wij het kunnen, samen leven
Ik verlang dat we klaar zijn om alles te geven
Klets boem patat
Ik ben hier weg, ik heb het gehad


18 - Durf

Twijfelende schaduwen wandelen op kousenvoeten over mijn gelaat. Schoorvoetend nader ik haar.
‘Hallo.’ Mijn stem kraakt als een oude plaat.
‘Hallo.’ Een frisse, opgewekte verschijning groet mij. Mijn adem stokt. ‘Hoe is het met jou?’ Vrolijke, blauwe ogen kijken me zonder oordeel aan.
‘Euh … goed.’
Stilte. Mijn tong bevriest. Ik verdrink in haar ogen. Haar hoofd valt schuin. ‘Wilde je mij iets vragen?’
Ja. Ik vraag niets. Mijn hoofd wordt rood. Ik lach schuchter en loop weg. Ik vervloek mezelf. Waarom durf ik niet?
‘Wacht,’ roept ze. ‘Ik loop mee.’
Ik wacht en lach.


17 - Dubbel

…tje op zijn kant
…op
… dobbel
…leven
Wat als we alles dubbel konden doen? Twee keer leven, twee keer genieten, twee keer dronken worden met vrienden. Twee keer een nachtje blijven hangen aan de toog, vol wijsheden en waarheden.
Wat als het leven geen dubbeltje op zijn kant was, maar we dubbel konden leven? Parallel, naast elkaar. Twee keer.
Wat als het leven geen lotterij was, zoals dubbel dobbel?
Wat als het allemaal dubbelop was en we twee keer zouden … sterven?
Laten we het bij één keer houden. Eén keer leven, maar dubbel genieten.


16 - De andere kant van de winter UKV van de week - Schrijven Online - 06/11/2020

‘Ik hoop dat ik de winter overleef.’
Met vertraging bereiken haar woorden mijn geest. ‘Wat zeg je, mama?’
‘Ik hoop dat ik de winter overleef. Mijn tijd wordt kort. Die van de jeugd is lang. Zij klagen dat ze eenzaam zijn, dat afstand houden zwaar is. Ik ben doodsbang daarvoor.’
Mijn hoofd tolt. ‘Natuurlijk overleef je de winter, mama. Jij bent sterk!’
Haar verrimpelde handen vouwen samen. ‘Dat zeg je altijd, nu weet ik het niet.’
De onmacht in haar stem verpulvert mijn hart.
‘We gaan daar allemaal samen voor zorgen, mama.’
De twijfel in haar ogen is onverteerbaar.


15 - Dubbel ...

…tje op zijn kant
…op
… dobbel
…leven
Wat als we alles dubbel konden doen? Twee keer leven, twee keer genieten, twee keer dronken worden met vrienden. Twee keer een nachtje blijven hangen aan de toog, vol wijsheden en waarheden.
Wat als het leven geen dubbeltje op zijn kant was, maar we dubbel konden leven? Parallel, naast elkaar. Twee keer.
Wat als het leven geen lotterij was, zoals dubbel dobbel?
Wat als het allemaal dubbelop was en we twee keer zouden … sterven?
Laten we het bij één keer houden. Eén keer leven, maar dubbel genieten.


14 - Kachel

De ronkende kachel spreidt haar warmte met dikke vingers door de kamer.
‘Haal jij nog wat hout, Jan? Voor het vuur dooft.’
‘Wat zeg je?
‘Hout. Voor de kachel.’
‘Ah ja, oké.’
De warmte verdooft de stilte, de avond schrijdt verder.
‘Is de krant interessant?’
‘Huh?’
‘Laat maar, haal jij hout? Als ik kon, deed ik het.’
‘Wat? Waarom?’
‘Omdat het anders koud wordt.’
‘Juist ja, dadelijk.’
Het ronken verstomt, de warmte stroomt weg.
‘Zeg Pieter, wat is er met die kachel?’
‘Wat zou er met die kachel zijn?’
‘Ze brandt niet meer. Is het hout op?’


13 - Tot in den draai

'Waar gaan we naartoe?’
'Naar het einde van de regenboog.’
'Hou me niet voor de gek, dat kan niet.’
'Waarom niet? Gewoon de kleuren volgen tot ze stoppen.’
'Die stoppen niet. Dat lijkt maar zo.’
'Dat geeft niet. Dan blijven we reizen.’
'Naar waar? We moeten toch een doel hebben?’
‘Waarom? Is de reis niet genoeg?’
'Dan komen we nooit aan. Wat moeten we dan?’
'Da’s toch perfect. We blijven reizen.’
'Tot wanneer?’
'Tot we het moe worden.’
'En dan?’
'Dan gaan we nog wat verder.’
'Naar waar?’
‘Voorbij de bocht achter het einde.’


12 - Fonetisch

‘Nee, dat is niet oké.’
‘Maar waarom niet? We doen toch niets verkeerd?’
‘Toch wel. Het is niet juist. Stelen mag niet, dat weet je.’
‘Maar het is van de rijken, dat is toch anders?’
‘Nee, dat is het niet. Stelen is stelen, eender wie het slachtoffer is.’
‘En toch doe ik het.’
‘Dat doe je niet. Je stopt nu. Echt waar. Of wil je dat ik de politie bel?’
‘Dat zou je toch niet doen?’
‘Toch wel, want hoe je het ook draait of keert, stelen is altijd effenaf onetisch.’


11 - Ik wil

'Kijk zo niet.’
'Je weet wat ik wil.’
'Ja, maar niet nu.’
'Waarom niet?’
‘Ik heb geen zin.’
‘Maar ik wel. Ik wil echt.’
'Jij wil altijd. Ik heb geen zin en geen tijd.’
'En toch wil ik.’
'Stop dat gegrom.’
'Ik wil nu!’
‘Niet janken alsjeblieft!’
‘Nu!’
‘Kijk zo niet naar mij en haal je kop van mijn been.’
'Ik wil nu of ik pis in huis.’
‘Het is al goed. We gaan als de afwas gedaan is.’
'Eindelijk.’
'En stop dat gekwispel. Ja, je hebt weer gewonnen, maar wrijf het er zo niet in.’


10 - Gescheiden

‘Ga niet weg, ik heb je nodig.’
‘Niet meer, het is voorbij.’
‘We waren toch goed samen, zo close.’
‘Ik moet mijn eigen weg gaan. Het spijt me.’
‘En ik? Waar moet ik naartoe?’
‘Jij kan opnieuw beginnen.’
‘En jij?’
Ik krimp in elkaar. ‘Ik weet het niet.’ Het wordt heet. ‘Ik denk het niet.’
‘Blijf dan bij mij.’
‘Dat gaat niet. Het ga je goed.’
‘Ik zal je missen,’ dringt in mijn plastic oren net voor het vuur van de verbrandingsoven mij verteert en mijn kartonnen omhulsel in een grote baal geperst wordt voor een nieuwe start.


9 - Overal - UKV van de week - Schrijven Online - 23/10/2020

‘Mama, waar gaan die wolken naartoe?’
‘Die gaan op reis, lieverd.’
‘Naar waar?’
‘Naar overal.’
‘Waar is dat, overal?’
‘Dat is elke leuke plek die je kan bedenken. Elke mooie plek, waar lieve en vriendelijke mensen zijn. In de bergen, in de bossen, aan het strand, in de stad. Kies maar.’
‘Ben jij al overal geweest, mama?’
‘Een paar keer, nog lang niet genoeg.’
‘Ik wil met de wolken mee, mama.’
‘Dat is een heel goed idee, lieverd. Naar waar wil je?’
‘Naar overal. Ga je mee?’


8 - Beyoncevlieg

‘Zie ze bezig!’ roept Danaus Affinis. ‘Niet te doen!’
‘Wat scheelt er, moerastijger?’ vraagt Amenia Chrysmae. ‘Ik dacht dat ze zo’n toffe was? Ze is toch gewoon een arthropoda, zoals wij?’
‘Och, groene blaasvlieg, breek me de bek niet open!’ roept de gouden Rhiniin vlieg. ‘Sinds ze een naam gekregen heeft, denkt ze dat ze de wereld rulet, is ze crazy in love met zichzelf en hangt er een halo rond haar. Maar heb je haar al eens goed bekeken? Alleen haar kont blinkt en ik ben helemaal van goud! Wie denkt ze wel dat ze is? Queen B?’


7 - Tot morgen!

Vuurrode vingers strelen aarzelend de horizon. ‘Mag ik?’ vragen ze verlegen.
‘Natuurlijk mag je,’ fluistert de einder. ‘Hier ben je elke dag welkom.’
‘Dank je,’ lacht de krimpende vuurbol en zakt verder weg.
‘Geen dank,’ kweelt de immer rechte kim. ‘Jij hoort toch bij mij en ik bij jou.’
‘Da’s waar,’ lacht de reus. Haar vurige stralen dekken de avond toe.
‘Slaap zacht,’ kolderen de meeuwen in koor.
De laatste goudgerande wolken wuiven naar haar toeschouwers. ‘Tot morgen.’
‘Tot morgen!’ briesen de baren nadat ze de zon verorberd hebben. ‘Tot morgen, voor een nieuwe dag.’


6 - Oxymoron

Diepe stilte schreeuwt om mijn aandacht.
Traag haast ik me naar de overkant, waar zij, voorbij het einde, op mij wacht.
Waar de gloeiende vrieskou door het oog van de orkaan raast en de open vlakte mijn pad blokkeert.
Ik ga kopje onder in het oppervlakkige water, volg haar spoor in een wirwar van rechte lijnen, zie haar weerspiegeling in het oplichtende zwart.
Mijn hart breekt van vreugde, mijn ogen verkruimelen door mijn tranen.
Ik weet dat het einde pas begint in mijn afgelopen zoektocht naar liefde,
in het eeuwig vergeten worden in de nooit afhoudende bewegingloze wind.


5 - Afscheid van het weekend

Het weekend heeft ons weer verlaten. Zondag vouwt zijn boeken toe, herinneringen aan de vrijdaagse zucht zweven voorbij.
De verwachting naar twee dagen vol rust, shoppen, klussen, feest, vrienden zien - euh, die twee dingen even niet - en … niets doen, ebt weer weg.
Oppeppen voor een week vol aandacht voor de kinderen en het werk. Concentratie, meetings - kan je mijn scherm zien? Je bent muted, Jan - en denken aan welke dingen we nu weer moeten verbeteren.
Om snel weer uit te kijken naar een nieuw weekend vol … vol verwachting, weinig tijd en …


4 - Loslaten

Bijna klaar. Nog een puntje verschuiven, een kommatje toevoegen. Nee, dit woord is niet juist, en die zin moet anders. Voilà.
Klaar?
Ja.
Zeker?
Nog één ding checken. Oké.
Echt zeker?
Ik denk het.
Laat het dan los.
Nog één keer nalezen.
Loslaten!
Oké, ik laat het los. Hier is mijn verhaal. Raakt het je? Vind je het goed? Word je er door ontroerd? Leg het alsjeblieft niet onaangeroerd naast je neer!
Nagelbijtend wachten op reactie. Was het eigenlijk wel klaar? Was het af? Hoe zat dat ook alweer met loslaten?
Verdorie, ben ik wel gemaakt om te schrijven?


3 - Echt

Rode vlekken deinen uit op de bleke ondergrond. Opstijgende kreten begeleiden mij naar het vuur, waar vlammen hoog oplaaien en gretig aan mijn gezicht likken.
‘En?’
‘Nog niet, het is te vroeg.’
Ik draai me om, staar in de rode plas, zoek naar hulp. 
‘Daar!’ klinkt opgewonden achter mij. ‘Neem dat mes!’
Het stalen heft voelt goed in mijn hand. Vastberaden hef ik het hoog, het witte vlees valt zonder weerstand uit elkaar in de rode poel.
‘Bijna klaar.’
‘Echt?’
‘Ja, nog een paar minuutjes.’
‘Eindelijk!’
Het is tijd, het vuur is heet. De pizza funghi kan erin.


2 - Echt?

'Ben je moe?’
'Waarom denk je dat?’
'Je geeuwt.’
'Dat is niet van vermoeidheid.’
'Dus ik verveel je.’
'Waarom zeg je dat?’
'Je geeuwt opnieuw.’
'Dat is niet van verveling.’
'Vind je mij dan saai?’
'Wees toch niet zo onzeker!’
'Weer een geeuw!’
'Dat is niet omdat ik je saai vind.’
'Maar waarom geeuw je dan?’
'Omdat je mijn hersenen verhit.’
'Echt?’
'Neen.’
'Komaan zeg, hou me niet voor de gek. Waarom geeuw je nu dan weer?’
'Je vermoeit mij met jouw vragen.’


1 - Echt

‘Lieverd, laten we in de echt verbinden.’
‘Is dat een aanzoek?’
‘Ja, een echt.’
‘Waarom?’
‘Dat is echt leuk naar het schijnt.’
‘Wow, ik weet echt niet wat zeggen.’
‘Wat denk je van ja? Dat zou echt goed zijn.’
‘Kunnen we in de echt verbonden blijven? Ze zeggen dat dat echt moeilijk is.’
‘Wij kunnen dat. Echt.’
‘Ik weet het niet, echt niet.’
‘Och, als het niet lukt, kunnen we uit de echt gescheiden worden. Toch?’
‘Wil je dat dan? Ik echt niet.’
‘Ik ook niet. Maar weet je wat?’
‘Wat?’
‘We doen gewoon alsof het echt is.’


Terug naar boven